In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam kind], geboren in 2004. Het verzoek is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, die zich zorgen maakte over de thuissituatie van [naam kind]. De Raad stelde dat er sprake was van getuigenissen van ruzies, financiële problemen, en gebruik van wiet en alcohol door de ouders. Daarnaast waren er zorgen over automutilatie door [naam kind] en een gebrek aan passende hulpverlening. De ouders, bijgestaan door hun advocaat mr. L.M. Deiman, hebben verweer gevoerd tegen het verzoek en ontkenden de ernst van de situatie. Ze gaven aan dat de problemen met gas en licht niet specifiek voor hen golden en dat [naam kind] inmiddels andere manieren had gevonden om met stress om te gaan.
De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en de minderjarige, de ouders, en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond gehoord. Na beoordeling van de feiten en de overgelegde stukken, concludeerde de kinderrechter dat er onvoldoende gronden waren voor een ondertoezichtstelling. De kinderrechter oordeelde dat er geen ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [naam kind] was vastgesteld, mede gezien de positieve feedback van de school en de verklaring van [naam kind] zelf dat het goed met haar ging. De kinderrechter wees het verzoek tot ondertoezichtstelling af, met de overweging dat de ouders bereid waren om hulpverlening in te schakelen indien nodig.
De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. A. Verweij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Verhaart als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 20 juli 2020. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.