ECLI:NL:RBROT:2020:6497

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
C/10/597771 / JE RK 20-1577
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de ontwikkeling en opvoeding

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam kind], geboren in 2004. Het verzoek is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, die zich zorgen maakte over de thuissituatie van [naam kind]. De Raad stelde dat er sprake was van getuigenissen van ruzies, financiële problemen, en gebruik van wiet en alcohol door de ouders. Daarnaast waren er zorgen over automutilatie door [naam kind] en een gebrek aan passende hulpverlening. De ouders, bijgestaan door hun advocaat mr. L.M. Deiman, hebben verweer gevoerd tegen het verzoek en ontkenden de ernst van de situatie. Ze gaven aan dat de problemen met gas en licht niet specifiek voor hen golden en dat [naam kind] inmiddels andere manieren had gevonden om met stress om te gaan.

De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en de minderjarige, de ouders, en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond gehoord. Na beoordeling van de feiten en de overgelegde stukken, concludeerde de kinderrechter dat er onvoldoende gronden waren voor een ondertoezichtstelling. De kinderrechter oordeelde dat er geen ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [naam kind] was vastgesteld, mede gezien de positieve feedback van de school en de verklaring van [naam kind] zelf dat het goed met haar ging. De kinderrechter wees het verzoek tot ondertoezichtstelling af, met de overweging dat de ouders bereid waren om hulpverlening in te schakelen indien nodig.

De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. A. Verweij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Verhaart als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 20 juli 2020. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/597771 / JE RK 20-1577
datum uitspraak: 10 juli 2020

beschikking

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind] ,

geboren op [geboortedatum kind] 2004 te [geboorteplaats kind] , hierna te noemen [naam kind] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloopHet procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 3 juni 2020, ingekomen bij de griffie op 5 juni 2020;
- de brief met bijlage van de Raad van 29 juni 2020, ingekomen bij de griffie op 1 juli 2020;
- het verweerschrift met bijlage van de advocaat van de ouders, mr. L.M. Deiman, van 9 juli 2020.
Op 10 juli 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de minderjarige [naam kind] , die voorafgaand aan de zitting apart is gehoord,
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat mr. L.M. Deiman,
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een tweetal vertegenwoordigsters van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de GI), [naam vertegenwoordigster 2] en [naam vertegenwoordigster 3] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de ouders.
[naam kind] woont bij de ouders.

Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [naam kind] verzocht voor de duur van zes maanden.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. De zorgen van de Raad zijn gelegen in het feit dat [naam kind] getuige zou zijn van ruzies in de thuissituatie, financiële problemen, wietgebruik door de vader en alcoholgebruik door de moeder. Daarnaast heeft [naam kind] zichzelf beschadigd, waarna er geen passende hulp voor haar is ingezet. Er zou ook een periode geen elektriciteit en warm water zijn geweest in de woning. De ouders waren gedurende het onderzoek niet bereid om met de Raad in gesprek te gaan, waardoor de zorgen niet zijn weggenomen. De Raad acht een ondertoezichtstelling nodig om zicht te krijgen op de ontwikkeling van [naam kind] en te bezien of hulpverlening nodig is.

Het standpunt van de GI

De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het verzoek van de Raad. De samenwerking zal naar verwachting moeizaam verlopen, aangezien de ouders tot op heden niet in gesprek hebben willen gaan. De GI is van mening dat de inzet van een jongerencoach voor [naam kind] passend kan zijn.

Het standpunt van belanghebbenden

Namens en door de ouders is ter zitting verweer gevoerd tegen het verzoek. De melding op basis waarvan de Raad een onderzoek is gestart berust op een misverstand. Er waren problemen met het gas en licht, maar die golden voor het hele woonblok en hadden niets te maken met financiële problemen. De ouders ontkennen niet dat er sprake is van financiële problemen en van conflicten tussen hen, maar niet in de mate waarin deze in het rapport beschreven worden. [naam kind] heeft zich in het verleden gesneden, maar dit hebben de ouders en [naam kind] besproken en zij heeft nu andere manieren gevonden om met stress om te gaan. De school heeft aangegeven dat [naam kind] een modelleerling is. Volgens de ouders is een ondertoezichtstelling daarom niet noodzakelijk. De vader heeft slechte ervaringen met instanties. Omdat in de eerste melding van de politie aan Veilig Thuis onjuistheden stonden, kwam hij wantrouwend te staan tegenover de instanties. Hij heeft gevraagd om een correctie van de verkeerd geregistreerde feiten en om uitleg, maar kreeg geen gehoor. De vader heeft ook meerdere klachten ingediend en hier ook niets op vernomen.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek kan een ondertoezichtstelling worden uitgesproken indien – kort gezegd – sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van een minderjarige en de ouders de hulpverlening die nodig is om de zorgen weg te nemen onvoldoende accepteren.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is het volgende gebleken. In maart 2019 zijn er meldingen gedaan bij Veilig Thuis vanwege zorgen over huiselijk geweld, wiet- en alcoholgebruik door de ouders en zorgen over automutilatie bij [naam kind] . Naar aanleiding van deze zorgen is de Raad een onderzoek gestart. Vanwege de slechte ervaringen die de vader met instanties heeft, heeft hij vanaf het begin een wantrouwende houding gehad ten opzichte van de Raad en de andere betrokkenen. De kinderrechter benadrukt dat het de taak van de Raad is om, als onafhankelijke instantie, te onderzoeken of de zorgen die gemeld worden gegrond zijn. Aangezien de Raad geen ingang vond bij de ouders en [naam kind] om in gesprek te gaan, heeft de Raad het onderhavige verzoek ingediend om met behulp van een ondertoezichtstelling wel zicht te verkrijgen op de ontwikkeling en opvoedomgeving van [naam kind] .
De kinderrechter begrijpt dat de Raad het onderhavige verzoek heeft ingediend, nu het onderzoek niet van de grond is gekomen en de vragen die de Raad had/heeft niet zijn beantwoord. De kinderrechter is echter van oordeel dat er onvoldoende gronden zijn om een ondertoezichtstelling uit te spreken. Er kan niet worden vastgesteld dat bij [naam kind] sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De school heeft geen zorgen over [naam kind] en noemt haar een van de, zo niet de sterkste leerling van de school. [naam kind] heeft nu haar diploma gehaald en gaat na de zomervakantie naar het MBO-niveau 4. [naam kind] heeft zelf in het gesprek met de kinderrechter verklaard dat het goed met haar gaat, dat zij geen problemen ervaart en dat zij voldoende mensen om zich heen heeft bij wie zij terecht kan. Ten aanzien van de automutilatie heeft zij gezegd dat zij in het verleden in verband met school stress heeft ervaren en daar toen verkeerd mee is omgegaan. Dit zou eenmalig zijn geweest. Indien zij nu stress ervaart, gaat zij tekenen of muziek maken ter ontspanning. De meldingen naar aanleiding waarvan de zorgen zijn ontstaan, zijn meer dan een jaar oud en worden door de ouders en [naam kind] weersproken dan wel worden de omstandigheden uitgelegd. Dit geldt ook voor de informatie die afkomstig is van de handbalvereniging, waarvan [naam kind] lid is. Hier lijken de meeste zorgen over het gedrag van en problemen bij [naam kind] vandaan te komen. Ook op basis hiervan kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [naam kind] . De ouders hebben bovendien ter zitting verklaard dat zij hulpverlening voor [naam kind] zullen inschakelen indien dat nodig is. De kinderrechter heeft geen aanleiding te veronderstellen dat dit niet het geval zou zijn.
Uit het voorgaande volgt dat niet is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Enkel een ondertoezichtstelling om te onderzoeken of mogelijk wel aan dit criterium is voldaan, is niet de geëigende weg. De kinderrechter zal daarom het verzoek om [naam kind] onder toezicht te stellen afwijzen.

De beslissingDe kinderrechter:

wijst het verzoek tot ondertoezichtstelling van [naam kind] af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2020 door mr. A. Verweij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Verhaart als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 20 juli 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.