In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 juli 2020 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over twee minderjarige kinderen, hierna te noemen [naam kind 1] en [naam kind 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de pleegouders tot voogden te benoemen. De kinderen verblijven sinds januari 2017 bij de pleegouders, die een perspectief biedend pleeggezin vormen. De ouders hebben in de afgelopen jaren geprobeerd hun opvoedsituatie te verbeteren, maar de rechtbank oordeelt dat de aanvaardbare termijn voor de kinderen is verstreken en dat een terugplaatsing bij de ouders een ernstige ontwikkelingsbedreiging zou vormen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders geen verweer hebben gevoerd tegen het verzoek van de Raad en dat alle betrokkenen, inclusief de pleegouders, het eens zijn over de benoeming van de pleegouders tot voogden. De rechtbank overweegt dat het in het belang van de kinderen is om duidelijkheid te bieden over hun opvoedsituatie. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad toegewezen en het ouderlijk gezag van de ouders beëindigd. Tevens zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing opgeheven, omdat deze maatregelen niet langer nodig zijn. De ouders zijn veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de nieuwe voogden over het vermogen van de kinderen.
De beschikking is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 20 juli 2020. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.