ECLI:NL:RBROT:2020:6533

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
C/10/597263 / JE RK 20-1467
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van pleegouders tot voogden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 juli 2020 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over twee minderjarige kinderen, hierna te noemen [naam kind 1] en [naam kind 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de pleegouders tot voogden te benoemen. De kinderen verblijven sinds januari 2017 bij de pleegouders, die een perspectief biedend pleeggezin vormen. De ouders hebben in de afgelopen jaren geprobeerd hun opvoedsituatie te verbeteren, maar de rechtbank oordeelt dat de aanvaardbare termijn voor de kinderen is verstreken en dat een terugplaatsing bij de ouders een ernstige ontwikkelingsbedreiging zou vormen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders geen verweer hebben gevoerd tegen het verzoek van de Raad en dat alle betrokkenen, inclusief de pleegouders, het eens zijn over de benoeming van de pleegouders tot voogden. De rechtbank overweegt dat het in het belang van de kinderen is om duidelijkheid te bieden over hun opvoedsituatie. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad toegewezen en het ouderlijk gezag van de ouders beëindigd. Tevens zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing opgeheven, omdat deze maatregelen niet langer nodig zijn. De ouders zijn veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de nieuwe voogden over het vermogen van de kinderen.

De beschikking is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 20 juli 2020. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/597263 / JE RK 20-1467
datum uitspraak: 10 juli 2020

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam.
betreffende

[naam kind 1] ,

geboren op [geboortedatum kind 1] 2014 te [geboorteplaats kind 1] , hierna te noemen [naam kind 1] ,

[naam kind 2] ,

geboren op [geboortedatum kind 2] 2016 te [geboorteplaats kind 2] , hierna te noemen [naam kind 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Dordrecht.

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] ,

[naam pleegmoeder] en [naam pleegvader] ,

hierna te noemen de pleegouders, beiden wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 20 mei 2020, ingekomen bij de griffie op 27 mei 2020.
Op 10 juli 2020 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. G.E. Doelman, advocaat te Papendrecht,
- de pleegouders,
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de GI, [naam vertegenwoordigster 2] .
Opgeroepen en niet verschenen is de moeder.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
[naam kind 1] en [naam kind 2] verblijven bij de pleegouders.
Bij beschikking van de kinderrechter van 22 augustus 2014 is de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] uitgesproken. [naam kind 2] is op 24 januari 2017 onder toezicht gesteld. Sinds 31 januari 2017 zijn [naam kind 1] en [naam kind 2] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. Sindsdien verblijven [naam kind 1] en [naam kind 2] in het huidige, perspectief biedende pleeggezin. Deze maatregelen duren nog steeds voort.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogdes over [naam kind 1] en [naam kind 2] te benoemen.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gewijzigd in die zin dat in plaats van de GI, de pleegouders tot voogden over [naam kind 1] en [naam kind 2] worden benoemd. De Raad heeft het verzoek als volgt toegelicht. [naam kind 1] en [naam kind 2] zijn al geruime tijd uit huis geplaatst en verblijven sindsdien in een pleeggezin dat perspectief biedend is. De kinderen ontwikkelen zich positief in dit pleeggezin en zijn gehecht aan de pleegouders. De aanvaardbare termijn voor de kinderen is verstreken en er wordt niet meer gewerkt aan een terugplaatsing bij de ouders. De Raad acht een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing daarom niet meer passend. De verstandhouding tussen de ouders en de pleegouders is op dit moment goed. De gezagsbeëindiging zal ervoor zorgen dat het duidelijk is waar [naam kind 1] en [naam kind 2] opgroeien. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat het in het belang van [naam kind 1] en [naam kind 2] is dat de pleegouders worden benoemd tot voogden.

De standpunten

De GI heeft ter zitting ingestemd met het verzoek van de Raad. Indien het gezag van de ouders over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt beëindigd, verzoekt de GI de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] op te heffen.
De ouders voeren geen verweer tegen het verzoek van de Raad. [naam kind 1] en [naam kind 2] zijn bij de pleegouders op de juiste plek en zien liever dat zij tot voogden worden benoemd, dan dat de voogdij bij de GI komt te liggen.
De pleegouders staan achter het verzoek van de Raad en hebben ter zitting verklaard bereid te zijn om de voogdij over [naam kind 1] en [naam kind 2] op zich te nemen.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [naam kind 1] en [naam kind 2] sinds januari 2017 bij de pleegouders verblijven en daar een positieve ontwikkeling laten zien. De ouders zien met pijn in hun hart in dat het in het belang van [naam kind 1] en [naam kind 2] is dat zij opgroeien bij de pleegouders. Vast staat dat in de periode van de uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] er grote zorgen waren over de opvoedsituatie bij de ouders. Sindsdien zijn de ouders hard aan de slag gegaan om die te verbeteren. Het heeft lang geduurd voor zij hun leven op orde kregen. En voor [naam kind 1] en [naam kind 2] heeft dat te lang geduurd. Voor hen is inmiddels de aanvaardbare termijn verstreken. Het perspectief van [naam kind 1] en [naam kind 2] is gelegen in het huidige, perspectief biedende pleeggezin. Als zij nu of op termijn bij de ouders zouden worden geplaatst, zou dat een ernstige ontwikkelingsbedreiging betekenen. Zij zijn gehecht aan de pleegouders. Een thuisplaatsing zal voor hen hoogstwaarschijnlijk als een uithuisplaatsing voelen.
De gezagsbeëindiging van de ouders zal [naam kind 1] en [naam kind 2] duidelijkheid bieden over waar zij opgroeien. Nu er niet meer toegewerkt wordt naar een terugplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] bij de ouders, zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing niet langer passende maatregelen. Om de stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie van [naam kind 1] en [naam kind 2] te waarborgen en om alle betrokkenen duidelijkheid te bieden omtrent het perspectief van [naam kind 1] en [naam kind 2] , is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [naam kind 1] en [naam kind 2] is om het gezag van de ouders te beëindigen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [naam kind 1] en [naam kind 2] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over hen te benoemen.
Alle betrokkenen zijn het erover eens dat de pleegouders tot voogden over [naam kind 1] en [naam kind 2] benoemd moeten worden. De pleegouders hebben verklaard dat zij graag bereid zijn de voogdij op zich te nemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de pleegouders moeten worden belast met de voogdij over [naam kind 1] en [naam kind 2] .
De kinderrechter zal daarnaast de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] met ingang van heden opheffen, omdat die maatregelen niet langer nodig zijn.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid, van het BW worden de ouders veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de opvolger in dit bewind, ervan uitgaande dat de ouders tot aan hun gezagsbeëindiging het bewind voerden over het vermogen van [naam kind 1] en [naam kind 2] .

De beslissingDe rechtbank:

beëindigt het ouderlijk gezag van [naam moeder] , geboren op [geboortedatum moeder] te [geboorteplaats moeder] , en van [naam vader] , geboren op [geboortedatum vader] te [geboorteplaats vader] , over [naam kind 1] en [naam kind 2] ;
benoemt tot voogden over [naam kind 1] en [naam kind 2] : [naam pleegvader] , geboren op [geboortedatum pleegvader] te [geboorteplaats pleegvader] , en [naam pleegmoeder] , geboren op [geboortedatum pleegmoeder] te [geboorteplaats pleegmoeder] ;
heft op de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] op met ingang van heden;
heft op de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] in een voorziening voor pleegzorg op met ingang van heden;
veroordeelt de ouders aan de voogden rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [naam kind 1] en [naam kind 2] te doen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, kinderrechter, in tegenwoordigheid van I.E. Teunissen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 20 juli 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.