In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 juli 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 1 mei 2020 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om de ondertoezichtstelling van [naam kind] voor de duur van twaalf maanden, alsook een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor jeugdhulpaanbieders. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de minderjarige in de gelegenheid is gesteld om zijn mening kenbaar te maken. Aangezien de vader van [naam kind] de Nederlandse taal niet machtig is, is er een tolk ingeschakeld voor het verhoor.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam kind] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Er zijn zorgen over zijn sociale contacten en zijn gedrag, dat als zelfbepalend wordt ervaren. De moeder is niet in staat om [naam kind] voldoende te begeleiden en te begrenzen, wat leidt tot conflicten in de thuissituatie. De Raad en de gecertificeerde instelling hebben zich achter het verzoek geschaard, terwijl de vader heeft aangegeven dat uithuisplaatsing de laatste optie moet zijn.
De kinderrechter heeft geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [naam kind], zoals genoemd in de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek. De beschikking houdt in dat [naam kind] onder toezicht wordt gesteld tot aan zijn meerderjarigheid en dat de machtiging tot uithuisplaatsing geldt tot zijn achttiende verjaardag. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het overige verzochte is afgewezen.