In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 24 juni 2020 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om de ondertoezichtstelling van beide minderjarigen voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] bij de grootouders aan vaderszijde. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder niet aanwezig was, ondanks dat zij behoorlijk was opgeroepen.
De feiten tonen aan dat het ouderlijk gezag over de minderjarigen door de moeder wordt uitgeoefend. [voornaam minderjarige 1] verblijft bij de grootouders aan vaderszijde, terwijl [voornaam minderjarige 2] bij de moeder woont. De Raad heeft aangegeven dat er zorgen zijn over de thuissituatie van de kinderen, met name over de instabiliteit en het schoolverzuim van [voornaam minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging door de problematiek van de moeder, waaronder huiselijk geweld en een instabiele opvoedomgeving.
De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om toezicht te houden op het gezin en de juiste hulpverlening in te zetten. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] verleend, omdat het verblijf bij de grootouders aan vaderszijde in het belang van zijn verzorging en opvoeding is. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.