ECLI:NL:RBROT:2020:6574

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
8475748 CV EXPL 20-1792
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde afgewezen

In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. De eiseres, een besloten vennootschap, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst met de gedaagde, die in persoon procedeerde. De eiseres stelde dat de gedaagde in gebreke was gebleven met de huurbetalingen, met een achterstand van € 1.843,98. De gedaagde betwistte de hoogte van de vordering en stelde dat zij op het moment van dagvaarding een lagere schuld had en dat haar belang bij het blijven wonen in de woning groot was vanwege haar medische situatie.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er inderdaad een huurachterstand was, maar dat deze minder dan drie maanden bedroeg. Dit is een belangrijke factor in de beoordeling of ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. De rechter heeft ook rekening gehouden met de medische situatie van de gedaagde en haar verbeterde betalingsgedrag. Gezien deze omstandigheden oordeelde de kantonrechter dat de tekortkoming van de gedaagde de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigde. De vordering tot ontbinding en ontruiming werd dan ook afgewezen.

De kantonrechter heeft wel de vordering tot betaling van de huurachterstand en de buitengerechtelijke kosten toegewezen, evenals de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in huurgeschillen, vooral wanneer de gedaagde in een kwetsbare positie verkeert.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8475748 CV EXPL 20-1792
uitspraak: 23 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] ,
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
die procedeert in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 7 april 2020, met producties;
de conclusie van antwoord en de aanvullingen daarop bij e-mails van 28 april en 29 april 2020;
de conclusie van repliek, tevens inhoudende wijziging van eis, met producties;
de conclusie van dupliek en de aanvulling daarop van 23 juni 2020.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2
[gedaagde] huurt van [eiseres] de woning aan het adres [adres] te Dordrecht. De huurprijs bedraagt laatstelijk € 847,16 per maand en partijen zijn overeengekomen dat de huur steeds bij vooruitbetaling moet worden voldaan.

3..Het geschil

3.1
[eiseres] vordert bij vonnis – na wijziging van eis – uitvoerbaar bij voorraad:
I. ontbinding van de huurovereenkomst;
II. veroordeling van [gedaagde] om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis het gehuurde te verlaten met alles dat en iedereen die vanwege [gedaagde] in de woning verblijft, en de woning ter beschikking van [eiseres] te stellen, onder afgifte van de sleutels;
III. veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 1.843,98,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede de huur c.q. gebruiksvergoeding met ingang van de maand juni 2020 tot en met de maand waarin de ontruiming en oplevering plaatsvindt;
IV. veroordeling van [gedaagde] in de buitengerechtelijke kosten van € 457,83 en de proceskosten.
3.2
[eiseres] legt aan haar vordering tot betaling de huurovereenkomst ten grondslag. Aan haar vordering tot ontbinding en ontruiming legt [eiseres] ten grondslag dat [gedaagde] zodanig tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichting uit de huurovereenkomst dat dit ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. De achterstand bedraagt na verschillende deelbetalingen van [gedaagde] na dagvaarding – zonder rente en kosten – inmiddels € 1.843,98.
3.3
[gedaagde] betwist de hoogte van de vordering. Zij stelt zich op het standpunt dat zij op het moment van dagvaarding na eerdere betalingen van € 1.726,94 op een kennelijke schuld van € 3.570,89 nog € 1.843,06 verschuldigd was en dat dit ten tijde van dupliek inmiddels is voldaan. [gedaagde] stelt zich daarnaast op het standpunt dat haar belang bij het kunnen verblijven in deze – aan de medische behoeften van [gedaagde] aangepaste – woning groot is. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering tot ontbinding en ontruiming.

4..De beoordeling

4.1
Partijen zijn het erover eens dat bij dagvaarding een achterstand in de huurbetalingen bestond. [gedaagde] verricht haar huurbetalingen aan MVGM, die namens [eiseres] de woning beheert.
4.2
Partijen zijn het er niet over eens hoeveel de achterstand bedraagt. [eiseres] vordert bij dagvaarding een bedrag van € 3.570,89 aan huurachterstand. [gedaagde] stelt zich in haar antwoord op het standpunt dat het gevorderde bedrag bij dagvaarding niet klopt, omdat zij € 1.726,94 daarvan reeds heeft voldaan. Wat [gedaagde] hierbij echter over het hoofd lijkt te hebben gezien, is dat [eiseres] reeds bij dagvaarding een bedrag van € 1.071,75 aan ontvangen betalingen op de gespecificeerde hoofdsom van € 4.642,64 in mindering heeft gebracht, waarna een bedrag van € 3.570,89 aan hoofdsom resteerde.
4.3
Tussen de door [gedaagde] gestelde betalingen ten tijde van de dagvaarding en de in de dagvaarding verwerkte betalingen zit dan nog een verschil van (€ 1.726,94 - € 1.071,75 =) € 655,19. [gedaagde] heeft echter niets overgelegd waaruit betaling van dat bedrag ten tijde van de dagvaarding kan worden afgeleid. Dit had wel op de weg van [gedaagde] gelegen en dit had zij bijvoorbeeld kunnen doen door middel van het overleggen van betaalbewijzen. Nu [gedaagde] de berekening van [eiseres] aldus niet voldoende gemotiveerd heeft betwist, gaat de kantonrechter uit van het door [eiseres] bij dagvaarding overgelegde overzicht.
4.4
Vervolgens heeft [gedaagde] volgens het overzicht van [eiseres] bij repliek nog op 14 en 24 april en 25 mei 2020 verschillende betalingen aan [eiseres] gedaan van tezamen € 2.574,07 (€ 846,63, € 863,72 en € 863,72). Tegelijkertijd heeft [eiseres] haar eis gewijzigd en vordert zij ook de huur over de maand mei 2020 van € 847,16. Indien die rekensom wordt gemaakt (€ 3.570,89 - € 2.574,07 + € 847,16) heeft [eiseres] nog te vorderen het bedrag zoals zij dat bij repliek vordert, te weten € 1.843,98. [gedaagde] stelt bij dupliek dat zij op 28 mei 2020 nog een bedrag van € 1.000,- heeft betaald en op 23 juni 2020 nog € 892,16. Zij heeft deze betalingen echter niet met betaalbewijzen onderbouwd, zodat hiermee geen rekening kan worden gehouden. Voor zover deze betalingen inderdaad zijn verricht, dient [eiseres] deze uiteraard wel in mindering te laten strekken op de vordering.
4.5
Gelet op het voorgaande wordt het bedrag van € 1.843,98 aan (restant) huurachterstand toegewezen.
4.6
[eiseres] vordert daarnaast ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Als de huurder zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst niet nakomt, rechtvaardigt dit in beginsel ontbinding. Van ontbinding kan echter geen sprake zijn als de tekortkoming gelet op alle omstandigheden de ontbinding niet rechtvaardigt (artikel 6:265 lid 1 BW).
4.7
In dit geval bedraagt de huurachterstand € 1.843,98, derhalve minder dan drie maanden, wat behoudens in het geval van herhaalde wanprestatie een belangrijke factor is in de beoordeling of de tekortkoming gezien zijn ernst en de gevolgen voor beide partijen de ontbinding rechtvaardigt. Wel blijkt uit de gedingstukken dat ook al in 2018 een betalingsachterstand is ontstaan, waarna een betalingsregeling is getroffen. Die regeling lijkt niet te zijn nagekomen. Destijds ging het blijkens de door [eiseres] overgelegde specificatie echter om een geringe achterstand en is er geen procedure bij de kantonrechter gevolgd.
4.8
Daarnaast is van belang dat [gedaagde] stelt dat zij in de loop der jaren een twintigtal operaties heeft moeten ondergaan en dat zij voor de dagelijkse handelingen afhankelijk is van de aanpassingen in haar woning. Dit vindt steun in de door [eiseres] overgelegde correspondentie over het plaatsen van een sleutelkluis, zodat de zorgverlener van Aafje gemakkelijk kan binnentreden om zorg te verlenen. [gedaagde] laat verder sinds de aanvang van deze procedure een positieve verandering zien in haar betaalgedrag door de achterstand in te lopen, waaruit de kantonrechter afleidt dat [gedaagde] de ernst van de situatie inziet. Nu [eiseres] uitzicht heeft op het inlopen door [gedaagde] van de achterstand en [gedaagde] aan haar lopende betalingsverplichting voldoet, is de kantonrechter van oordeel dat de tekortkoming gezien haar ernst en de gevolgen van ontbinding van de huurovereenkomst voor [gedaagde] op dit moment de ontbinding niet rechtvaardigt. De kantonrechter wijst de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde daarom af. Hij merkt daarbij wel op dat bij een volgende (substantiële) huurachterstand de belangenafweging anders uit kan vallen.
4.9
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen, nu daartegen geen nader verweer is gevoerd.
4.1
[eiseres] maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. In de door [eiseres] overgelegde veertiendagenbrieven wordt echter een lager bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten aangezegd dan dat zij in deze procedure vordert. De buitengerechtelijke kosten worden daarom, aangezien voor het overige wel is voldaan aan de wettelijke vereisten, toegewezen tot het in de laatste veertiendagenbrief van 2 oktober 2019 aangezegde bedrag van € 153,75 (inclusief btw).
4.11
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.843,98, te vermeerderen met de wettelijke rente over het saldo vanaf 7 april 2020 dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan;
veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 153,75 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 499,- aan griffierecht, € 102,96 aan dagvaardingskosten en € 420,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr.dr. P.G.J. van den Berg en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
41645