Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..De vaststaande feiten
3..Het geschil
4..De beoordeling
5..De beslissing
:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. De eiseres, een besloten vennootschap, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst met de gedaagde, die in persoon procedeerde. De eiseres stelde dat de gedaagde in gebreke was gebleven met de huurbetalingen, met een achterstand van € 1.843,98. De gedaagde betwistte de hoogte van de vordering en stelde dat zij op het moment van dagvaarding een lagere schuld had en dat haar belang bij het blijven wonen in de woning groot was vanwege haar medische situatie.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er inderdaad een huurachterstand was, maar dat deze minder dan drie maanden bedroeg. Dit is een belangrijke factor in de beoordeling of ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. De rechter heeft ook rekening gehouden met de medische situatie van de gedaagde en haar verbeterde betalingsgedrag. Gezien deze omstandigheden oordeelde de kantonrechter dat de tekortkoming van de gedaagde de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigde. De vordering tot ontbinding en ontruiming werd dan ook afgewezen.
De kantonrechter heeft wel de vordering tot betaling van de huurachterstand en de buitengerechtelijke kosten toegewezen, evenals de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in huurgeschillen, vooral wanneer de gedaagde in een kwetsbare positie verkeert.