ECLI:NL:RBROT:2020:6615

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
C/10/599855 / JE RK 20-1919
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 juli 2020 een beschikking gewezen met betrekking tot de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot spoed-uithuisplaatsing van de kinderen, die in een pleeggezin verblijven. De moeder van de kinderen, die het ouderlijk gezag uitoefent, heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te beëindigen. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder en een vertegenwoordigster van de GI zijn gehoord.

De feiten wijzen op een zorgwekkende opvoedsituatie. De moeder heeft in het verleden al hulpverlening ontvangen, maar er zijn ernstige zorgen over haar alcoholgebruik en de veiligheid van de kinderen. Op 4 juli 2020 heeft de moeder met de kinderen in haar auto spookgereden, wat leidde tot een melding van het crisisinterventieteam. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder op dat moment niet in staat was om voor de kinderen te zorgen, wat heeft geleid tot de spoed-uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen voldoende ernstig zijn om de uithuisplaatsing te handhaven en te verlengen tot 19 december 2020, in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen.

De kinderrechter heeft de moeder aangespoord om hulp te zoeken voor haar persoonlijke problematiek en alcoholverslaving, en heeft benadrukt dat het aan haar is om te bewijzen dat zij in staat is om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens : C/10/599855 / JE RK 20-1919
datum uitspraak: 10 juli 2020

beschikking uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2012 te [geboorteplaats minderjarige 1] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,

[naam minderjarige 2] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2013 te [geboorteplaats minderjarige 2] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] .

Het verdere procesverloop

Het verdere procesverloop blijkt uit de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 4 juli 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
Op 10 juli 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven in een pleeggezin.
Bij beschikking van 11 december 2019 - en bij gewijzigde beschikking van 6 januari 2020 - is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verlengd tot 19 december 2020.
Bij beschikking van 4 juli 2020 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van
4 juli 2020 voor de duur van vier weken. De beslissing is voor het overig verzochte aangehouden.

Het verzoek en het standpunt van de GI

De GI heeft verzocht [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] met spoed uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de spoedtermijn, gevolgd door de periode van de ondertoezichtstelling.
Ter zitting heeft de GI haar verzoek gehandhaafd. Hierbij is verwezen naar het verzoekschrift met bijlagen van 7 juli 2020.
Vanaf 22 februari 2019 wonen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] - na een eerdere pleegzorgplaatsing - weer bij de moeder. Er is ambulante hulpverlening van Enver ingezet. Op 4 juli jl. kwam een melding binnen van het crisisinterventieteam (hierna: CIT) dat de auto van de moeder tot stilstand is gebracht toen zij op de snelweg tegen het verkeer in reed. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zaten achter in de auto. Bij de ademtest bleek de moeder een te hoog alcoholpromillage te blazen, waarop haar rijbewijs is ingenomen en zij een rijverbod kreeg. De moeder kon onvoldoende inzicht geven in wat er was voorgevallen, maar duidelijk was dat zij op dat moment niet in staat was om goed voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te zorgen en hun veiligheid te garanderen. Hierop heeft de GI een spoedverzoek uithuisplaatsing ingediend.
Er is sprake van een langere geschiedenis met een terugkerend patroon. Moeder weigert hulpverlening voor zichzelf te aanvaarden. De hulpverlening van Enver stopt op het moment dat de kinderen niet meer thuis wonen. De GI vindt dat de moeder de kans moet krijgen om op een later moment weer voor haar kinderen te zorgen. Een eventuele terugplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt echter pas mogelijk als de moeder hulp zoekt (en accepteert) voor haar persoonlijke problematiek en alcoholverslaving. Eerder ging dit niet goed. De GI vindt het dan ook belangrijk dat de moeder zelf op zoek gaat naar de juiste hulpverlening en dat zij de verantwoordelijkheid hiervoor niet bij de GI neerlegt.

Het standpunt van de moeder

De moeder heeft verzocht om de machtiging uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te beëindigen.
Men verdenkt de moeder al een tijd van alcoholmisbruik, waardoor zij een gevaar voor de kinderen zou kunnen vormen. De moeder is echter van mening dat de problemen niet zo ernstig zijn als in de stukken staat vermeld. De uitbraak van het coronavirus zorgde bij de moeder voor veel spanningen, met name doordat haar werkzaamheden als psychiater bij de GGD toenamen. Tijdens de corona-uitbraak waren er weinig mensen die de moeder konden helpen met de opvang van de kinderen. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zitten op verschillende scholen en de moeder moest als alleenstaande moeder - naast haar drukke werkzaamheden - heen en weer rijden. Ook moeder maakte voedselpakketten voor andere mensen. Er is mogelijk verwarring ontstaan bij haar staandehouding, maar haar kinderen hadden voldoende te eten. De moeder heeft er moeite mee om haar werk en verplichtingen los te laten en zij bleef maar piekeren. In de afgelopen weken raakte de moeder overspannen. Ze dronk ’s avonds wat alcohol. Op haar werk heeft ze gezegd dat het haar te veel werd en ook Enver merkte dat het niet goed met haar ging. Omdat men de moeder niet geloofde, kon ze geen verlof krijgen. De moeder heeft e-mailberichten waaruit blijkt dat zij de situatie met haar leidinggevende en met Enver heeft besproken, maar zij heeft deze berichten niet meegenomen naar de zitting.
Op de dag van het incident (4 juli jl.) had de moeder op haar werk levensbedreigende situaties meegemaakt. Toch werd van haar verwacht dat zij die dag de kinderen van school kwam halen. De avond daarvoor had de moeder weliswaar alcohol gedronken, maar zij begrijpt niet dat het promillage tijdens de ademtest zo hoog was. Het zou kunnen dat haar lever niet goed werkt.
De moeder heeft een week verlof gehad. Zij heeft veel geslapen, geen activiteiten meer gehad, veel gemediteerd en ze voelt zich op dit moment goed. Ze is niet meer overspannen. De moeder heeft het niet meer nodig om ’s avonds alcohol te drinken. Omdat de situatie nu anders is, kan de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] worden beëindigd. De moeder vreest echter dat er een tweede golf aan coronabesmettingen komt en dat er dan opnieuw geen opvang voor de kinderen zal zijn. Daarbij is de kans groot dat de moeder op een wachtlijst voor hulpverlening wordt gezet, met als gevolg dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] al die tijd niet thuis kunnen wonen. Om die reden vindt de moeder het beter dat de GI zorg draagt voor de inzet van hulpverlening.

De verdere beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedsituatie van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
Na een eerdere uithuisplaatsing zijn [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] op 22 februari 2019 weer thuis geplaatst. Vanaf dat moment is Enver in het gezin gestart met specialistische zorg. De hulpverlening omschrijft de moeder als een capabele opvoeder en er werden geen signalen van alcoholproblematiek bij de moeder waargenomen.
Op 4 juli 2020 kwam er echter een melding van CIT dat de moeder – met de kinderen achterin haar auto – op de snelweg tegen het verkeer in had (spook)gereden en tot stilstand was gebracht. Bij een ademtest bleek dat de moeder te veel alcohol had gedronken. Er werd driemaal de maximaal toegestane hoeveelheid alcohol aangetroffen in haar adem. De moeder kwam verward over en zowel de politie als CIT hebben geen inschatting kunnen maken over wat er met de moeder aan de hand was. Duidelijk was echter dat de moeder niet in staat was om goed voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te zorgen, waarop de minderjarigen middels een spoedmachtiging uit huis zijn geplaatst.
Uit eerdere dossiers blijkt dat er eind september - begin oktober 2018 ook (politie)meldingen zijn van overlast en overmatig alcoholgebruik van moeder, wat toen heeft geleid tot een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van de twee kinderen. Sinds februari 2019 zijn de kinderen weer thuis met inzet van hulpverlening.
De kinderrechter constateert dat er grote zorgen zijn over het persoonlijk functioneren van de moeder. Duidelijk is dat zij de veiligheid van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] niet heeft kunnen waarborgen. De situatie waarin zij zijn aangetroffen was potentieel levensgevaarlijk (onder invloed spookrijden).
In het gesprek ter zitting toont de moeder geen inzicht in haar problematiek en zij ontkent overmatig alcoholgebruik. Zij vertelt een onsamenhangend verhaal, waarin zij telkenmale de essentie van de zorgen bewust of onbewust mist. Wanneer de moeder met die zorgen geconfronteerd wordt, maakt zij deze kleiner of negeert ze deze. Moeder is hoog opgeleid en werkzaam als psychiater – naar eigen zeggen actief – maar lijkt niet te kunnen bevatten dat tegenover de vast te stellen zorgen van haar kant onderbouwd met worden aangetoond dat die zorgen voldoende worden weggenomen. Zo heeft zij geen enkel bewijsstuk voorhanden voor haar stellingen, terwijl dit aantoonbaar niet de eerste zitting is die zij meemaakt. Sommige stellingen lijken ook voort te komen uit een beperkte realiteitszin: moeder zou bijvoorbeeld afgelopen periode overspannen zijn geweest, maar daarvan genezen na een week meditatie. De kinderrechter betwijfelt of de moeder op dit moment in staat is de kinderen op de eerste plaats te zetten en of zij in staat is aan te sluiten bij hun behoeften, ook als dat betekent als zij haar eigen problematiek onder ogen moet zien en moet aanpakken.
De zorgen die ten tijde van het verzoek om een spoedmachtiging bestonden, waren daarmee voldoende ernstig om een spoedmachtiging te verlenen. De bij voormelde beschikking van 4 juli 2020 verleende machtiging zal derhalve in stand worden gelaten.
Uit het voorgaande volgt dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Het is aan de moeder om te laten zien dat zij de veiligheid van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] kan waarborgen. De kinderrechter vindt het van belang dat de komende periode in kaart wordt gebracht welke hulpverlening voor de moeder nodig is.

De beslissing

De kinderrechter:
handhaaft de bij beschikking van 4 juli 2020 verleende spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg, te weten in een neutraal pleeggezin, tot 19 december 2020;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2020 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Boekholtz als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 17 juli 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.