ECLI:NL:RBROT:2020:6616

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
596451 FT EA 20-577
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw en fraudeschulden aan de gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft verzoekster op 12 mei 2020 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Dit verzoek is behandeld door de Rechtbank Rotterdam, waarbij verzoekster en haar beschermingsbewindvoerder, de heer T. Dreessen, op 15 juni 2020 telefonisch zijn gehoord. Tijdens de zitting is verzoekster in de gelegenheid gesteld om aanvullende stukken aan te leveren. De rechtbank heeft op 13 juli 2020 uitspraak gedaan.

Verzoekster ontvangt een uitkering op basis van de Participatiewet en heeft een schuldenlast van € 77.483,49. De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling alleen kan worden toegewezen als verzoekster in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden. De rechtbank concludeert dat dit in dit geval niet aannemelijk is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster fraudeschulden heeft aan de gemeente Rotterdam, die zijn ontstaan door onjuiste informatieverstrekking over haar financiële situatie. De rechtbank heeft geconstateerd dat verzoekster niet heeft voldaan aan haar verantwoordelijkheid om de uitkeringsinstantie correct en volledig te informeren. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de schulden niet te goeder trouw zijn ontstaan. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, met de opmerking dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die tot een andere beslissing zouden kunnen leiden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 13 juli 2020
[naam],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 12 mei 2020 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster en haar beschermingsbewindvoerder, de heer T. Dreessen, zijn telefonisch gehoord op 15 juni 2020 conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis). Naar aanleiding van het behandelde ter zitting is verzoekster in de gelegenheid gesteld om aanvullende stukken aan te leveren. De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

Verzoekster ontvangt inkomsten uit Participatiewetuitkering. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 77.483,49.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Op de schuldenlijst van verzoekster staan fraudeschulden aan de gemeente Rotterdam van in totaal € 20.383,11 ontstaan in 2019. Desgevraagd heeft verzoekster ter zitting aangegeven dat de schuld is ontstaan op het moment dat haar ouders uit Curaçao naar Nederland kwamen en geld gestort hebben op de rekening van verzoekster. De gemeente Rotterdam heeft deze bedragen aangemerkt als inkomen. Verzoekster heeft verklaard dat ze geen gebruik heeft gemaakt van het geld van haar ouders en dat ze daar bewijsstukken van heeft. Verzoekster is echter niet tegen de beslissing in beroep gegaan. Verzoekster heeft verklaard dat ze geen terugvorderingsbeschikking van de gemeente Rotterdam heeft ontvangen. Verzoekster is in de gelegenheid gesteld om het één en ander aan te tonen. De rechtbank heeft daarop een overzicht van de schulden van de gemeente Rotterdam ontvangen. Daaruit blijkt dat de vordering betrekking heeft op verschillende terugvorderingen van de uitkering in de jaren 2017, 2018 en 2019. Daarnaast is er een boete opgelegd. De schuld bedraagt thans € 20.109,53. Naar het oordeel van de rechtbank is het de verantwoordelijkheid van verzoekster om er voor zorg te dragen dat de uitkeringsinstantie juist en volledig is geïnformeerd. Verzoekster heeft dit herhaaldelijk niet gedaan. Dit valt verzoekster te verwijten. Aldus is deze schuld niet te goeder trouw ontstaan althans onbetaald gelaten.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van mr. L. Timmermans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2020. [1]
De griffier is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen