ECLI:NL:RBROT:2020:6626

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
10/810348-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontucht met minderjarige dochter en mishandeling van ex-partner

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met zijn minderjarige dochter en de mishandeling van zijn ex-partner. De rechtbank heeft de zaak op een vernieuwende manier gepresenteerd, met een duidelijke leeswijzer en samenvatting aan het begin van het vonnis. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D.S. Lösing, terwijl de officier van justitie, mr. W.B.J. ten Have, aanwezig was om de aanklacht te ondersteunen.

De officier van justitie eiste een werkstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de beschuldigingen niet bewezen konden worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel de ontucht met zijn dochter als de mishandeling van zijn ex-partner. In de motivering van de vrijspraak werd benadrukt dat de bewijslast onvoldoende was om tot een veroordeling te komen. De verklaringen van de betrokkenen en de context van de gezinsdynamiek werden in overweging genomen, maar de rechtbank concludeerde dat er geen overtuigend bewijs was voor de tenlastegelegde feiten.

Daarnaast werd de benadeelde partij, mevrouw [naam benadeelde], niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte vrijgesproken werd van de feiten die aan de vordering ten grondslag lagen. De rechtbank besloot dat de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter kon indienen. Het vonnis werd ondertekend door de voorzitter en de rechters, met de griffier aanwezig, maar de oudste rechter en de griffier waren niet in staat om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/810348-19
Datum uitspraak: 17 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 17 juli 2020. Aanwezig waren de verdachte, zijn raadsvrouw mr. D.S. Lösing, advocaat te Rotterdam, de officier van justitie de heer mr. W.B.J. ten Have en de benadeelde partij mevrouw [naam benadeelde] (hierna: [naam benadeelde] ).

Leeswijzer

De verdachte wordt beschuldigd van ontucht met zijn minderjarige dochter en de mishandeling van zijn ex-partner [naam slachtoffer 1] . De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in hoofdstuk 1 van dit vonnis.
De officier van justitie vindt de mishandeling niet bewezen en de ontucht wel bewezen. Hij heeft daarvoor een werkstraf geëist voor de duur van 180 uren, met aftrek van voorarrest, met een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met oplegging van bijzondere voorwaarden. De rechtbank vindt de beschuldigingen niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij. In hoofdstuk 2 van dit vonnis is de motivering van deze vrijspraak uiteengezet.
De beslissing op de vorderingen van de benadeelde partij wordt in hoofdstuk 3 van dit vonnis uitgelegd.
Hoofdstuk 4 sluit dit vonnis af met een korte weergave van alle beslissingen en de ondertekening door de rechters en de griffier.

Hoofdstuk 1: Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd wat is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging luidt:
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2019 tot en met 16 juli 2019 te Schiedam met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [naam slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2011), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het
  • betasten van/voelen aan de borsten van die [naam slachtoffer 2] en/of
  • wrijven over de billen van die [naam slachtoffer 2] ;
Feit 2
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2019 tot en met 16 juli 2019 te Schiedam [naam slachtoffer 1] , zijnde zijn levensgezel, heeft mishandeld door haar in een borst en/of in een dijbeen te bijten en/of te knijpen.

Hoofdstuk 2: Bewijswaardering

Feiten 1 en 2
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat de ontucht kan worden bewezenverklaard. De verklaring van het meisje dat haar vader haar borsten en billen heeft aangeraakt toen ze bij hem op de sofa lag en de verklaring van [naam slachtoffer 1] dat de verdachte bij het knuffelen van hun dochter onder haar blouse over haar borsten en in de broek langs haar billen heeft gewreven, zijn hiervoor voldoende.
De mishandeling van [naam slachtoffer 1] kan niet worden bewezenverklaard. De opzet van de verdachte op mishandeling door het bijten en/of knijpen in de borst en dijbeen van [naam slachtoffer 1] is niet komen vast te staan. De verdachte dient daarom vrijgesproken te worden van dit feit.
Beoordeling
-
Inleiding
De verdachte en [naam slachtoffer 1] hebben elkaar via internet ontmoet, waarna de verdachte [naam slachtoffer 1] in 2010 in Vietnam heeft bezocht en [naam slachtoffer 1] zwanger is geworden. Na de geboorte van hun dochter heeft de verdachte [naam slachtoffer 1] meerdere malen in Vietnam bezocht. In het voorjaar van 2019 zijn [naam slachtoffer 1] en de dochter naar Nederland verhuisd en is het gezin met elkaar herenigd. Na ongeveer drie maanden in Nederland samen te hebben gewoond, zijn de verdachte en [naam slachtoffer 1] uit elkaar gegaan en zijn [naam slachtoffer 1] en de dochter in een vrouwenopvang gaan wonen.
Op de zitting is de gezinssituatie van de verdachte en [naam slachtoffer 1] uitgebreid besproken. Uit het dossier en de verklaring van de verdachte op de zitting komt overduidelijk naar voren dat, in de korte tijd dat de verdachte en [naam slachtoffer 1] een gezin hebben gevormd, sprake is geweest van forse communicatieproblemen. Daarbij stonden taalbarrières en culturele verschillen centraal, waardoor er niet of nauwelijks duidelijk met elkaar werd of kon worden gecommuniceerd. Ook op andere sociale vlakken liep de interactie langs elkaar heen.
-
Overwegingen
Met de verklaringen van de verdachte, [naam slachtoffer 1] , de dochter en de foto’s van de borst en been van [naam slachtoffer 1] wordt duidelijk wat op hoofdlijnen feitelijk kán zijn gebeurd tussen de verdachte en zijn dochter en tussen de verdachte en [naam slachtoffer 1] . Als deze voorzichtige vaststelling wordt geplaatst tegen de achtergrond van de in de inleiding geschetste feiten en omstandigheden, is de bewijskracht hiervan niet zodanig dat de rechtbank overtuigend tot ontucht en mishandeling kan concluderen.
  • Het dossier bevat onvoldoende contextuele aanknopingspunten die erop wijzen dat sprake is geweest van lichamelijke aanrakingen van seksuele aard die in strijd met de sociaal‑ethische norm zijn. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat de verdachte zijn dochter op een ontuchtige manier heeft aangeraakt.
  • Op basis van het dossier blijft onduidelijk of de verdachte tijdens de seks met [naam slachtoffer 1] dacht binnen een instemmende seksuele sfeer te hebben gehandeld en volgt uit niets dat de verdachte beoogde [naam slachtoffer 1] tijdens de seks opzettelijk lichamelijke pijn of letsel toe te brengen.
Conclusie
De ten laste gelegde ontucht met de dochter van de verdachte en mishandeling van [naam slachtoffer 1] is niet overtuigend te bewijzen. De verdachte wordt daarom van het onder 1 en 2 ten laste gelegde vrijgesproken.

Hoofdstuk 3: Vorderingen van de benadeelde partij

Vordering
[naam benadeelde] heeft als benadeelde partij in verband met de ten laste gelegde feiten een vergoeding van € 879, - aan materiële schade en een niet nader gespecifieerd bedrag aan immateriële schade gevraagd.
Beoordeling
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, omdat de verdachte zal worden vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. Aan de verdachte wordt namelijk geen straf of maatregel opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht heeft geen toepassing gevonden.
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding dus geen inhoudelijke beslissing genomen. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij wordt veroordeeld in de kosten die de verdachte heeft gemaakt ter verdediging tegen deze vordering, omdat zij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Deze kosten worden begroot op nihil.
Conclusie
De verdachte wordt in deze procedure niet veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Hoofdstuk 4: Beslissingen in het kort en ondertekening

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. E. Rabbie en E.M. Rocha, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. van Mullekom, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 17 juli 2020.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.