ECLI:NL:RBROT:2020:6650

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
C/10/598330 / JE RK 20-1681
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 9 juli 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om [voornaam minderjarige] onder toezicht te stellen en uit huis te plaatsen voor de duur van twaalf maanden afgewezen. De kinderrechter oordeelde dat er onvoldoende grond was om aan te nemen dat de moeder en de voogdes de hulpverlening niet zouden blijven accepteren. De moeder en de voogdes waren bereid om hulpverlening in het vrijwillige kader voort te zetten en er waren op dat moment geen concrete zorgen over de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] die niet door hen zelf of met vrijwillige hulp konden worden weggenomen.

De kinderrechter merkte op dat [voornaam minderjarige] opgroeit binnen een hechte familie die zich inzet voor zijn welzijn. Ondanks dat [voornaam minderjarige] gediagnosticeerd is met ADHD en ODD, was er op dat moment geen noodzaak voor gedwongen hulpverlening. De kinderrechter concludeerde dat het verzoek tot ondertoezichtstelling niet voldeed aan het wettelijke criterium van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Daarom werd het verzoek tot ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen. De beschikking werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. A. Verweij, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. E.M. Borges Dias als griffier.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens : C/10/598330 / JE RK 20-1681
datum uitspraak: 9 juli 2020

beschikking

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2004 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam voogdes] ,

hierna te noemen de voogdes, wonende te [woonplaats voogdes] ,

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoek met bijlagen van de Raad van 12 juni 2020, ingekomen bij de griffie op 16 juni 2020.
Op 9 juli 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- [voornaam minderjarige] , die voorafgaand aan de zitting apart is gehoord,
- de moeder,
- de voogdes,
- dhr. [naam partner voogdes] , de partner van voogdes, als informant,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een tweetal vertegenwoordigsters van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, hierna te noemen de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 2] en mw. [naam vertegenwoordigster 3] .

De feiten

Bij beschikking van 3 juli 2014 is [voornaam minderjarige] onder voogdij gesteld van de voogdes, mw. [naam voogdes] .
[voornaam minderjarige] woont bij de moeder.

Het verzoek en het standpunt van de Raad

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] verzocht voor de duur van twaalf maanden. De Raad heeft tevens de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige]
bij de moederverzocht
voor de duur van twaalf maanden.
De Raad handhaaft het verzoek ter zitting en licht het als volgt toe. Alhoewel er positieve punten zijn wegen de zorgen rondom de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] zwaarder. [voornaam minderjarige] heeft veel moeite met het omgaan en accepteren van gezag. Het is van belang dat er een diagnostisch onderzoek wordt gedaan en intensieve begeleiding voor [voornaam minderjarige] wordt ingezet. De moeder kan handvaten geboden worden hoe met de gedragsproblemen van [voornaam minderjarige] om te gaan. [voornaam minderjarige] was een periode niet gemotiveerd om naar school te gaan. Hij werkt nu vijf dagen in de week bij zijn zwager in de steigerbouw. Hij heeft zijn certificaten inmiddels gehaald en het gaat goed op zijn werk. [voornaam minderjarige] wil graag de vervolgopleiding MBO steigerbouw gaan doen. Het is van belang dat in het gedwongen kader een regievoerder komt, die er op toeziet dat [voornaam minderjarige] structuur krijgt en dat hem laagdrempelige begeleiding geboden wordt, zodat hij zich positief kan ontwikkelen naar volwassenheid.

De standpunten

De GI ondersteunt het verzoek van de Raad. Het is in het vrijwillige kader niet gelukt om zicht te krijgen op de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] . Het gaat nu goed met [voornaam minderjarige] , maar het gaat met pieken en dalen. Het is van belang dat daarin een balans gevonden wordt. De GI wil dat er een jongerencoach voor [voornaam minderjarige] komt. De jongerencoach zal [voornaam minderjarige] voorbereiden en begeleiden naar volwassenheid en hem leren zich weerbaar op te stellen jegens zijn vriendengroep. Het wijkteam is betrokken en biedt intensieve opvoedondersteuning in de thuissituatie bij de moeder. Daarnaast heeft [voornaam minderjarige] een begeleider vanuit het ambulant specialistisch team van Enver. Het is de bedoeling dat er bij [voornaam minderjarige] een PO wordt afgenomen, zodat adequate hulpverlening kan worden ingezet.
De moeder is het niet eens met het verzoek. Naar de mening van de moeder zal een PO niets anders uitwijzen dan hetgeen uit de vorige PO al naar voren is gekomen, namelijk dat bij [voornaam minderjarige] sprake is van ADHD en ODD. [voornaam minderjarige] heeft problemen met het op tijd thuis komen. De inzet van een jongerencoach heeft naar de mening van de moeder geen toegevoegde waarde. [voornaam minderjarige] zal sociaal wenselijk gedrag gaan vertonen, indien hij een gedwongen maatregel krijgt opgelegd. Ook is de moeder van mening dat het wijkteam haar niets meer kan bieden. De moeder doet haar best om met [voornaam minderjarige] te werken naar meer zelfstandigheid. De moeder ziet liever dat de hulpverlening in het vrijwillige kader wordt voortgezet.
De voogdes van [voornaam minderjarige] ziet evenmin de toegevoegde waarde van de hulpverlening in het gedwongen kader en in een PO. Volgens de voogdes krijgt [voornaam minderjarige] als sinds zijn vijfde hulpverlening en er is meerdere malen een PO bij [voornaam minderjarige] afgenomen. De voogdes heeft er weinig vertrouwen in dat er een hulpverlener komt waar [voornaam minderjarige] een klik mee krijgt en hij zijn medewerking zal verlenen aan de in te zetten hulp. Het niet willen accepteren van gezag, ziet de voogdes als extreem puberaal gedrag van [voornaam minderjarige] . [voornaam minderjarige] heeft altijd periodes gehad waarin het goed met hem gaat en periodes waarin het minder goed gaat. Hulpverlening in het gedwongen kader zal daar niet veel aan veranderen.

De beoordeling

[voornaam minderjarige] groeit op binnen een hechte familie, die heel graag wil dat het goed met hem gaat. De moeder en de voogdes wonen vlak bij elkaar en werken nauw samen als het gaat om de opvoeding van [voornaam minderjarige] . Daarnaast is ook de partner van de voogdes betrokken, doordat [voornaam minderjarige] bij hem in de steigerbouw werkt. [voornaam minderjarige] is gediagnosticeerd met ADHD en ODD, diagnoses die hij niet meer kwijt zal raken en die zijn puberaal gedrag alleen maar kunnen versterken. [voornaam minderjarige] heeft begeleiding vanuit Enver en het lijkt op dit moment goed met hem te gaan. Er zijn op dit moment geen concrete zorgen over de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] , die de moeder niet zelf of met vrijwillige hulp kan wegnemen. De moeder en de voogdes zijn bereid hulpverlening in het vrijwillige kader te blijven accepteren. Zij zijn voorts heel stellig in hun standpunt dat de inzet van de hulpverlening in het gedwongen kader averechts zal werken bij [voornaam minderjarige] . Naar het oordeel van de kinderrechter bestaat er onvoldoende grond om aan te nemen dat de moeder en de voogdes de hulpverlening niet zullen blijven accepteren. Zij zullen indien nodig aanvullende hulpverlening aanvragen. Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat niet is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal het verzoek tot ondertoezichtstelling dan ook afwijzen.
Aangezien [voornaam minderjarige] al jaren bij de moeder woont en de voogdes daarmee instemt, acht de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing ook niet noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] . De kinderrechter zal het verzoek hiertoe daarom afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek tot ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] en de machtiging om [voornaam minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2020 door mr. A. Verweij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Borges Dias als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.