ECLI:NL:RBROT:2020:6670

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
FT EA 20/446 - 447
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning verzoek dwangakkoord in faillissementsprocedure

In deze zaak heeft verzoeker op 9 april 2020 een verzoek ingediend om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling, nadat de gemeente had geweigerd mee te werken. De gemeente Rotterdam was niet verschenen ter zitting op 3 juli 2020, waar verzoeker en zijn schuldhulpverlener, de heer D. Yildiz van de Kredietbank Rotterdam, wel aanwezig waren. Verzoeker had zeven schuldeisers, waarvan twee preferente en vijf concurrente, met een totale schuld van € 24.630,85. Hij bood een regeling aan waarbij hij 7,56% aan de preferente en 3,78% aan de concurrente schuldeisers zou betalen. Vijf van de zes schuldeisers stemden in met de regeling, maar de gemeente Rotterdam weigerde, ondanks dat zij een deel van haar vorderingen had erkend. De rechtbank moest beoordelen of de gemeente in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de regeling, waarbij werd gekeken naar de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat de belangen van verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder wogen dan die van de gemeente Rotterdam. Daarom werd het verzoek toegewezen en werd de gemeente veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank stelde vast dat er een gedwongen schuldregeling was afgekondigd, die in de plaats kwam van de vrijwillige instemming van de schuldeisers, en wees het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 17 juli 2020
in de zaak van:
[naam],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 9 april 2020, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om de gemeente Rotterdam Serviceorganisatie afdeling werk en inkomen (hierna: de gemeente Rotterdam) die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 3 juli 2020 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer D. Yildiz, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
De gemeente Rotterdam is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zeven schuldeisers, waarvan twee preferente en vijf concurrente schuldeisers. Een van de schuldeisers, te weten de Belastingdienst, is zowel preferente- als concurrente schuldeiser, dus in feite zijn er zes schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 24.630,85 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 27 januari 2020 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 7,56 % aan de preferente schuldeisers en 3,78 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn uitkering uit hoofde van de Participatiewet (hierna: Pw). Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Vijf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in.
De gemeente Rotterdam stemt hier niet mee in. Ten tijde van de indiening van het verzoekschrift dwangakkoord heeft zij een zestal vorderingen van in totaal € 9.735,- op verzoeker, welke 39,7 % van de totale schuldenlast beloopt. Ter terechtzitting heeft schuldhulpverlening aangegeven dat de gemeente Rotterdam alsnog akkoord is met één van haar zes vorderingen voor een bedrag van € 4.159,08. Op grond van het voornoemde heeft de gemeente Rotterdam nog vijf vorderingen op verzoeker van in totaal € 5.575,92, welke vorderingen in totaal 22,64 % van de totale schuldenlast belopen. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat het hier gaat om door de gemeente teruggevorderde Participatiewet-uitkeringen die zijn betaald in 2017, waarbij geen sprake was van opzet of grove schuld bij verzoeker.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft de gemeente Rotterdam te kennen gegeven dat zij bij vorderingen die na 1 januari 2013 zijn ontstaan, niet automatisch meewerkt aan de schuldregeling tegen finale kwijting voor zover die vorderingen niet te goeder trouw zijn ontstaan. Op deze vorderingen is artikel 60c Pw van toepassing, omdat verzoeker zijn inlichtingenplicht niet volledig is nagekomen.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de gemeente Rotterdam geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt ter zitting direct toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van de gemeente Rotterdam een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 22,64 %.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk vijf van de zes schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Uit een psychologisch rapport d.d. 7 november 2018 blijkt dat verzoeker minimaal tot 7 november 2020 niet in staat zal zijn om betaalde arbeid te verrichten. Voldoende aannemelijk is geworden, gelet op het voorgaande maar ook gelet op hetgeen ter zitting is besproken, dat verzoeker in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen.
De rechtbank begrijpt het standpunt van de gemeente Rotterdam wel dat zij zelf geen finale kwijting kan verlenen, nu zij de imperatieve bepaling van artikel 60c Pw moet volgen, maar stapt hier in het kader van de belangenafweging bij een dwangakkoord overheen. De rechtbank begrijpt artikel 60c Pw aldus dat het de gemeente Rotterdam verbiedt eigener beweging in te stemmen met een schuldregeling (tegen finale kwijting), maar die bepaling beperkt de rechtbank niet in haar belangenafweging als bedoeld in artikel 287a lid 5 Fw. Immers bij die belangenafweging gaat het niet alleen om de beoordeling of de weigerende schuldeiser in redelijkheid tot die weigering kon komen (daar mag in deze wel vanuit worden gegaan gezien de inhoud van artikel 60c Pw) maar ook om de belangen van de overige schuldeisers en van verzoeker. Ter zake de overige schuldeisers geldt hier dat zij met de schuldregeling financieel beter af zijn dan bij een toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Voor verzoeker geldt daarnaast nog dat hij bij een toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling ook de schone lei kan verdienen van de vorderingen van de gemeente Rotterdam waarop artikel 60c Pw ziet.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de gemeente Rotterdam, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De gemeente Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2020. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.