ECLI:NL:RBROT:2020:6773

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
C/10/586099 / HA ZA 19-1083
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rangregeling na verkoop schip en verbintenisrechtelijke afspraken over bemanningsvorderingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een renvooiprocedure tussen Transship Management C.V. en Transship Management B.V. als eiseressen en Caterpillar Financial Services Corporation als verweerster. De procedure betreft de rangregeling na de executoriale verkoop van een schip, waarbij de vraag centraal staat of de verbintenisrechtelijke afspraken over de betaling van bemanningsvorderingen verhaalbaar zijn op het schip. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bemanning van het schip sinds oktober 2017 niet meer is betaald, wat heeft geleid tot een detentie van het schip in Antwerpen. Transship heeft bedragen aan achterstallige salarissen betaald, maar de verweerster betwist de vordering van Transship en stelt dat deze niet verhaalbaar is op het schip. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen om partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over het toepasselijk recht op de vordering van Transship, waarbij verschillende juridische aspecten aan de orde komen, zoals de vraag of de vorderingen van de bemanning zijn teniet gegaan door de betalingen van Transship en of Transship een bevoorrechte vordering heeft verkregen. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan en zal in een later stadium mogelijk bewijs opdragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/586099 / HA ZA 19-1083
Vonnis van 8 juli 2020
in de zaak van
1. de commanditaire vennootschap
TRANSSHIP MANAGEMENT C.V.,
gevestigd te Groningen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRANSSHIP MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Groningen,
eiseressen in renvooi,
advocaat mr. A.J. van Steenderen te Rotterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
CATERPILLAR FINANCIAL SERVICES CORPORATION,
gevestigd te Nashville, Tennessee, Verenigde Staten,
verweerster in renvooi,
advocaat mr. A.H. Vermeulen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Transship en Cat Finance genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal in de procedure tot regeling van de voorrang en de verdeling van de opbrengst van de executoriale verkoop van het zeeschip “ [naam zeeschip] ” van 23 oktober 2019, waarbij de rechter-commissaris Transship en Cat Finance naar renvooi heeft verwezen;
  • de conclusie van eis (met 32 producties);
  • de conclusie van antwoord (met 5 producties);
  • de brief van de rechtbank van 12 februari 2020, waarbij partijen zijn opgeroepen om ter zitting te verschijnen;
  • de brief van de rechtbank van 25 maart 2020, waarbij is medegedeeld dat de zitting in verband met de Corona-problematiek op korte termijn geen doorgang kan vinden.
1.2.
Vervolgens is op verzoek van partijen vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Frieda Shipping B.V. en MPP Vessel II C.V. (hierna gezamenlijk: Frieda) zijn eigenaresse geweest van het ms “ [naam zeeschip] ”. Voortvloeiend uit een met Frieda gesloten
Loan Agreementkwam aan Cat Finance een recht van hypotheek op de “ [naam zeeschip] ” toe.
2.2.
Transship Management B.V. is de beherend vennoot van Transship Management C.V. Transship maakt onderdeel uit van een groep van ondernemingen waartoe ook Frieda behoort (de “Schöning-groep”).
2.3.
Sinds 2014 trad Transship op als scheepsmanager voor de “ [naam zeeschip] ”, waarbij zij naast het commercieel en technisch management ook het
crew managementvoor haar rekening nam.
2.4.
Frieda was de werkgever van de kapiteins en bemanningsleden van de “ [naam zeeschip] ” (hierna: de bemanning). Tussen Frieda en Transship was op 1 februari 2017 een
Crew Hiring Contractgesloten. Uit hoofde hiervan was Transship bevoegd om namens Frieda arbeidsovereenkomsten te sluiten. Feitelijk besteedde Transship de daadwerkelijke ondertekening van die overeenkomsten uit aan haar hulppersoon Intercrewing Ltd (hierna: Intercrewing).
2.5.
Vanwege de malaise in de scheepvaart spraken Transship en Cat Finance sedert 2016 over de “herstructurering” van de “ [naam zeeschip] ”.
2.6.
Sinds oktober 2017 werd de bemanning van de “ [naam zeeschip] ” niet meer betaald. In januari 2018 werd in Antwerpen aan het schip via de lokale ITF en Port State Control een detentie opgelegd wegens het onbetaald laten van de salarissen van de bemanning.
2.7.
Tot en met juni 2018 heeft Transship bedragen aan (achterstallige) salarissen van bemanningsleden uitbetaald. Voor een groot gedeelte gebeurde dit feitelijk door Intercrewing. Eind februari 2018 is de detentie opgeheven en is de “ [naam zeeschip] ” weer gaan varen.
2.8.
De bemanningsleden hebben achteraf (op 26 september 2018) alle een akte van cessie, genaamd
Wage Receipt and Assignment, tussen Transship en hen ondertekend. Bij berichten van 1 november 2018 en 12 december 2018 is hiervan mededeling gedaan aan Frieda.
2.9.
Op verzoek van Cat Finance is het ms “ [naam zeeschip] ” op 14 december 2018 in het openbaar executoriaal verkocht ten laste van Frieda. Cat Finance heeft de executoriale verkoop doen baseren op haar recht van hypotheek.
2.10.
Naast Cat Finance is Transship de enige andere partij die tijdig voor de executoriale verkoop beslag heeft doen leggen op de “ [naam zeeschip] ”.
2.11.
Omdat Cat Finance en Transship het niet eens zijn geworden over de verdeling van de verkoopopbrengst is Cat Finance op 6 maart 2019 een rangregelingsprocedure gestart. Ter zitting van 23 oktober 2019 heeft de rechter-commissaris partijen naar renvooi verwezen “
ter beoordeling van de gestelde vordering van Transship en het gestelde voorrecht daarvan”.

3..Het geschil

3.1.
Transship vordert – kort gezegd – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. zal verklaren voor recht dat de vordering van eiseressen in renvooi een bedrag beloopt van US$ 265.886,67, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente;
II. zal verklaren voor recht dat eiseressen in renvooi ter zake van hun onder I. bedoelde vordering een voorrecht als bedoeld in artikel 8:211 aanhef en onder sub b BW toekomt, en dat genoemde vordering op die basis in de staat van verdeling dient te worden opgenomen;
III. Cat Finance zal veroordelen in de kosten van deze renvooiprocedure.
3.2.
Transship baseert deze vordering op de volgende stellingen;
- met Cat Finance is afgesproken dat Transship als manager de achterstallige salarissen van de bemanning zou voldoen onder de voorwaarde dat deze aan haar zouden worden terugbetaald, hetzij door reguliere betalingen hetzij via de verkoopopbrengst van de “ [naam zeeschip] ”
;
- teneinde deze terugbetaling zeker te stellen zijn de bemanningsvorderingen aan Transship gecedeerd, althans is zij in die vorderingen gesubrogeerd (artikel 6:150 aanhef en onder c. BW);
- in totaal heeft Transship in ruil voor cessie een bedrag van US$ 232.189,55 rechtstreeks of via haar hulppersoon Intercrewing aan de bemanning betaald als gage;
- met het overgaan van de bemanningsvorderingen op Transship is ook de aan die vorderingen verbonden voorrang overgegaan; meer specifiek beroept Transship zich op het voorrecht als bedoeld in artikel 8:211 aanhef en sub b BW, nu het hier vorderingen betreft welke zijn ontstaan uit zee-arbeidsovereenkomsten;
- de door Cat Finance gevoerde tegenspraak tegen de vordering van Transship is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
3.3.
Cat Finance concludeert – kort gezegd – tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Transship in de kosten van deze renvooiprocedure.
3.4.
Cat Finance betwist voornoemde stellingen van Transship. Daarnaast verweert zij zich onder andere met de volgende stellingen:
- Transship was al vanaf begin 2017 verplicht om de lonen van de bemanning te betalen en door de betaling daarvan “
for and on behalf of Frieda Shipping”zijn de loonvorderingen teniet gegaan; van cessie of subrogatie kan daarna geen sprake meer zijn;
- de beweerdelijke afspraak tussen partijen kan niet leiden tot een vordering die aanspraak maakt op de opbrengst van de “ [naam zeeschip] ”;
- de betalingen van Transship aan Intercrewing zijn geen betalingen uit hoofde van een zee-arbeidsovereenkomst;
- slechts voor een bedrag van US$ 33.697,12 respectievelijk US$ 32.830,05 is bewijs overgelegd van betaling door Transship respectievelijk Intercrewing aan de bemanning.
3.5.
Op de overige stellingen van partijen zal, voor zover relevant, hierna worden ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Bij gebreke van voor Nederland bindende internationale en communautaire regelingen is artikel 10:160 BW van toepassing, luidend als volgt:
“1. Indien in Nederland in geval van faillissement of van uitwinning de opbrengst van een teboekstaand schip moet worden verdeeld, wordt de vraag of, en zo ja, tot welke omvang, een daarbij geldend gemaakte vordering bestaat, beantwoord naar het recht dat die vordering beheerst.
2. Of een vordering als bedoeld in het voorgaande lid bevoorrecht is en welke de omvang, de rangorde en de gevolgen van dat voorrecht zijn, wordt beslist naar het recht van de staat waar het schip ten tijde van de aanvang van het faillissement of de uitwinning teboekstond. Evenwel wordt bij de bepaling van de rangorde van vorderingen slechts aan die vorderingen voorrang toegekend boven door hypotheek gedekte vorderingen, die ook naar Nederlands recht een zodanige voorrang genieten.
3. Aan een vordering die naar het daarop toepasselijke recht niet op het schip bevoorrecht is, wordt geen voorrang toegekend.
4. De leden 2 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing op de verhaalbaarheid van een vordering op het schip.”
4.2.
Partijen hebben dit artikel in hun stukken niet genoemd en naar de rechtbank begrijpt ook niet stilzwijgend toegepast. In hun processtukken gaan zij zonder meer uit van toepasselijkheid van Nederlands recht op alle vragen die hen verdeeld houden. Daarbij laten zij onbeantwoord welk recht de vordering van Transship beheerst en wat het recht van de staat is waar de “ [naam zeeschip] ” ten tijde van de uitwinning teboekstond.
4.3.
Uit de door Transship overgelegde verzoekschriften tot het leggen van conservatoir beslag maakt de rechtbank op dat de “ [naam zeeschip] ” voer onder de vlag van Curaçao. Het daarbij als bijlage aangekondigde uittreksel uit het scheepsregister van Curaçao heeft de rechtbank niet aangetroffen. Aangezien in het proces-verbaal, waarbij de rechter-commissaris partijen naar renvooi heeft verwezen, wordt gerefereerd aan een uittreksel uit het Scheepsregister van Curaçao van 11 december 2018, gaat de rechtbank er van uit dat het recht van Curaçao bepalend is voor de vraag of de vordering bevoorrecht is en welke de omvang, de rangorde en de gevolgen van dat voorrecht zijn.
4.4.
Net als in Nederland geldt op Curaçao boek 8 van het BW en dus ook het voorrecht van artikel 8:211 aanhef en onder b BW voor vorderingen ontstaan uit de arbeids-overeenkomsten van de kapitein of de andere leden van de bemanning, met dien verstande dat de vorderingen met betrekking tot loon, salaris of beloningen slechts bevoorrecht zijn tot op een bedrag over een tijdvak van twaalf maanden verschuldigd.
Gesteld noch gebleken is dat de salarissen niet op dit tijdvak betrekking hebben, zodat aan de leden van de bemanning dit voorrecht toekomt. Bovendien geldt blijkens de aanhef van dit artikel (
“Boven alle andere vorderingen waaraan bij deze of enige andere wet een voorrecht is toegekend, zijn, behoudens artikel 210, op een zeeschip bevoorrecht:”) dat het voorrecht boven door hypotheek gedekte vorderingen gaat.
4.5.
Naar Nederlands recht is uitgemaakt dat vorderingen van een uitzendbureau ter zake van aan de bemanning betaalde bedragen niet bevoorrecht zijn (Rechtbank Middelburg 27 november 1997, S&S 1998/89). Vooralsnog gaat de rechtbank er van uit dat hetzelfde geldt voor betalingen van Transship aan Intercrewing, zodat uiteindelijk vast zal moeten komen te staan dat Intercrewing daadwerkelijk aan de bemanningsleden heeft betaald.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de beweerdelijke vordering van Transship (aan haar overgedragen) vorderingen uit individuele arbeidsovereenkomsten betreft. Het recht dat dergelijke overeenkomsten beheerst wordt bepaald door artikel 8 van Verordening (EG) Nr. 593/2008 van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I).
Dit artikel noemt als mogelijke aanknopingspunten: het door partijen gekozen recht, het recht van het land waar, of waaruit de werknemer gewoonlijk zijn arbeid verricht, het recht van het land waar de vestiging zich bevindt die de werknemer in dienst heeft genomen en het recht van het land waar de overeenkomst een kennelijk nauwere band mee heeft.
4.7.
Uit de door Transship overgelegde arbeidsovereenkomsten maakt de rechtbank op dat er geen rechtskeuze is gedaan en dat de meeste bemanningsleden afkomstig zijn uit Rusland en Oekraïne. Ook staat vast dat Frieda in Nederland gevestigd is. Voor het overige is niets gesteld of gebleken over de aanknopingspunten van artikel 8 Rome I. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen om partijen - eerst Transship en daarna Cat Finance - gelegenheid te geven zich uit te laten over (de inhoud van) het toepasselijk recht op de vordering van Transship.
4.8.
Vooruitlopend daarop zal de rechtbank het geschil nader feitelijk analyseren, zodat helder wordt ten aanzien van welke vragen het toepasselijk recht dient te worden vastgesteld.
4.9.
Op het formele procesrecht is overigens het Nederlandse recht als lex fori van toepassing (artikel 18, lid 2 Rome I).
4.10.
Transship stelt dat op 14 februari 2018 tijdens een bespreking tussen Transship en Cat Finance is overeengekomen dat Transship als manager de achterstallige salarissen
op eigen naamzou voldoen onder de voorwaarde dat deze aan haar zouden worden terugbetaald, hetzij door reguliere betalingen hetzij via de verkoopopbrengst van de ” [naam zeeschip] ”.
Cat Finance betwist dat en stelt dat Transship al vanaf begin 2017 verplicht was om de lonen van de bemanning te betalen en dat door de betaling daarvan “
for and on behalf of Frieda Shipping”de loonvorderingen teniet zijn gegaan.
4.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Allereerst zijn de artikelen 1 en 5 van het tussen Frieda en Transship gesloten
Crew Hiring Contractvan belang, luidend:
“1. Transship – as managers – agrees to undertake the selection and employment of a full crew, accounting of wages paid as well as payment of wages of the crew for the Curacao flagged MV “ [naam zeeschip] ” (..) for and on behalf of Frieda Shipping – as owners & employers
(..)
5. Frieda Shipping shall pay Transship a lumpsum fee in advance in the amount of EURO 45.000,00 (EURO) to 5th of any month during the whole period the Vessel is manned with the crew contracted via and selected by Transship
(..)
Transship is not obliged to settle or advance any of the crew wages and other related cost with own funds for Frieda shipping, but Transship is entitled to do so as its sole discretion.
And Frieda Shipping hereby creates a charge and equitable lien over the vessel in favour of Transship by virtue of this contract (..).”
Uit deze artikelen volgt dat was overeengekomen dat feitelijke betalingen van Transship (en dus ook van haar hulppersoon Intercrewing) aan de bemanningsleden zouden worden gedaan
namens Frieda,zijnde Frieda hun juridische werkgever. Uit de tekst van artikel 5 volgt dat de gage uiteindelijk gedragen zou worden door Frieda en dat Transship niet gehouden was om deze voor te financieren. Volgens partijen dient onderscheid gemaakt te worden tussen de reguliere betalingen uit hoofde van het
Crew Hiring Contracten door Transship mogelijk onverplicht gedane betalingen op eigen naam, waarbij niet zeker was of zij hiervoor door Frieda gecompenseerd zou worden. Of het door partijen gemaakte onderscheid relevant is hangt af van de inhoud van het toepasselijk recht.
4.12.
De rechtbank oordeelt dat het (nog vast te stellen) toepasselijk recht bepalend is voor de vraag of door die beweerdelijke (feitelijk al dan niet door Intercrewing uitgevoerde) betalingen – regulier namens de schuldenaar Frieda of onverplicht op eigen naam van Transship - de vorderingen van de bemanningsleden teniet zijn gegaan.
Op grond van artikel 12, lid 1 en onder d Rome I is ook op deze vraag toepasselijk het recht dat de arbeidsovereenkomsten beheerst.
4.13.
Voor het geval de vorderingen niet teniet zijn gedaan, oordeelt de rechtbank dat Transship geen baat heeft bij haar beweerdelijke verbintenisrechtelijke afspraak. Zoals hiervoor onder 4.1 is overwogen zijn op de vraag of de vordering van Transship verhaalbaar is op de opbrengst van de “ [naam zeeschip] ” de leden 2 en 3 van artikel 10:160 BW van overeenkomstige toepassing. Uit lid 2 volgt dat de vordering zowel naar het recht van Curaçao als naar Nederlands recht op een zeeschip verhaalbaar moet zijn. Ook moet dat mogelijk zijn volgens het recht dat de vordering beheerst. De onder 4.9. gestelde overeenkomst zou volgens Transship niet met Frieda maar met Cat Finance zijn gesloten. Dat betekent dat deze vordering naar Nederlands recht niet (boven hypotheek) verhaalbaar is op een schip. Dit is op grond van het bepaalde in artikel 8:215, eerste lid BW namelijk slechts het geval indien Transship zelf een voorrecht als bedoeld in artikel 8:211 BW heeft. Uit het voorgaande volgt dat dat alleen het geval is indien door de betalingen van de gages aan de bemanning die vorderingen niet teniet zijn gegaan en deze “uit de arbeidsovereenkomsten ontstane vorderingen” rechtsgeldig door cessie aan Transship zijn overgedragen, althans zij in die vorderingen is gesubrogeerd.
4.14.
Transship zal haar stelling, dat zij de bemanningsvordering “in ruil voor cessie” heeft voldaan moeten verduidelijken. Betekent dit dat naar het door art. 14 Rome I aangewezen recht de bemanningsvorderingen rechtsgeldig aan haar zijn overgedragen hoewel tussen partijen vast staat dat de cessies eerst achteraf (op 26 september 2018) schriftelijk zijn vastgelegd?
4.15.
Subsidiair stelt Transship dat zij door haar betalingen van de bemannings-vorderingen is gesubrogeerd in die vorderingen jegens Frieda. Zij stelt dat zij in overleg met Cat Finance is “ingestapt” om uitwinning van het schip door de bemanning/ITF te voorkomen, waarmee zij ook haar eigen verhaalsrechten jegens het schip, te weten de aanzienlijke vorderingen die zij op dat moment jegens Frieda had (onbetaalde management fees, voorgeschoten operationele kosten etc) welke door uitwinning door de bemanning als concurrente vorderingen teniet zouden gaan, heeft veilig gesteld. Zij verwijst daarbij naar artikel 6:150 aanhef en sub c BW – naar Nederlands recht geeft dit artikel een vorm van wettelijke subrogatie - maar miskent daarbij dat art. 15 Rome I het toepasselijk recht op wettelijke subrogatie aanwijst. Artikel 15 gaat echter uit van een verplichting van een derde om de schuldeiser te voldoen en volgens de stellingen van Transship was zij juist niet verplicht om de bemanningsvorderingen te voldoen. Voor zover in de stellingen van Transship gelezen moet worden dat zij zich beroept op contractuele subrogatie, wijst artikel 14 Rome I het toepasselijk recht aan. Ook op dit punt zal Transship haar vordering naar het toepasselijk recht dienen te verduidelijken.
4.16.
In verband met de meer subsidiaire stelling van Transship is het tenslotte nog de vraag op grond van welk recht beoordeeld moet worden of de door Cat Finance gevoerde tegenspraak tegen de vordering van Transship naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Enerzijds lijkt dit een processueel punt maar anderzijds heeft het ook materieelrechtelijke aspecten. Partijen kunnen zich ook daar over uitlaten.
4.17.
Samenvattend zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen om partijen - eerst Transship en daarna Cat Finance - gelegenheid te geven zich uit te laten over (de inhoud van) het toepasselijk recht op de vordering van Transship. In het bijzonder gaat het daarbij om:
- welk recht op grond van artikel 8 Rome I de vordering van Transship beheerst;
- of op grond van dit recht door de beweerdelijke betalingen – regulier namens de schuldenaar Frieda of onverplicht op eigen naam van Transship - de vorderingen van de bemanningsleden teniet zijn gegaan;
- of ook op grond van dit recht Transship een bevoorrechte vordering heeft verkregen die boven hypotheek verhaalbaar is op de opbrengst van de “ [naam zeeschip] ”;
- of Transship die bevoorrechte vordering rechtsgeldig op grond van het daarop toepasselijk recht heeft verkregen door cessie, althans Transship op grond van het daarop toepasselijk recht is gesubrogeerd in die vordering;
- welk recht toepasselijk is op de stelling dat de door Cat Finance gevoerde tegenspraak tegen de vordering van Transship naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.18.
Afhankelijk van de inhoud van het toepasselijk recht zal de rechtbank in een later stadium nog bewijs opdragen. Zo dient mogelijk door Transship nog te worden bewezen dat zij in totaal (en “in ruil voor cessie”, althans subrogatie) een bedrag van US$ 232.189,55 rechtstreeks of via haar hulppersoon Intercrewing aan de bemanning heeft betaald als gage.
4.19.
Iedere verdere beslissing zal door de rechtbank worden aangehouden.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 5 augustus 2020 om partijen - eerst Transship en daarna Cat Finance - gelegenheid te geven (a.) om hun stellingen te verduidelijken op de punten zoals aangegeven onder 4.14, 4.15 en 4.16 en (b.) om zich uit te laten over (de inhoud van) het toepasselijk recht op de vordering van Transship, waarbij het in het bijzonder gaat om de in r.o. 4.17 genoemde vragen;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.F. Koekebakker, rolrechter, op 8 juli 2020.
32/1885