In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 augustus 2020 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) om de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2], te verlengen. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 12 augustus 2020. De GI verzocht om een verlenging van negen maanden, met als argument dat de kinderen zich goed ontwikkelen, maar dat er zorgen zijn over de opvoedomgeving door de complexe echtscheiding van de ouders en het gebrek aan contact met de vader. De vader ontkent beschuldigingen van seksueel misbruik door de kinderen, en de zaak is geseponeerd wegens gebrek aan bewijs.
Tijdens de zitting op 28 juli 2020 zijn de kinderen, de ouders en vertegenwoordigers van de GI gehoord. De moeder voerde verweer tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, stellende dat de kinderen geen contact willen met de vader en dat de ondertoezichtstelling hen meer kwaad dan goed doet. De vader steunde het verzoek van de GI, stellende dat de kinderen het recht hebben om contact met beide ouders te hebben.
De kinderrechter oordeelde dat de ondertoezichtstelling niet gerechtvaardigd was, omdat er geen ernstige bedreiging voor de zedelijke of geestelijke belangen van de kinderen was aangetoond. De kinderrechter wees het verzoek van de GI af, maar benadrukte dat dit niet betekent dat de kinderen geen contact met hun vader mogen hebben. De ouders moeten de kinderen de ruimte geven om contact te herstellen wanneer zij daar klaar voor zijn.