ECLI:NL:RBROT:2020:6929

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
C/10/572740 / FA RK 19-3571
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling tussen ouders van minderjarigen na scheiding met aandacht voor de belangen van de kinderen

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 9 juli 2020, is de zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen vastgesteld. De zaak betreft een verzoek van de man om een zorgregeling vast te stellen, waarbij de rechtbank het advies van de Raad voor de Kinderbescherming volgt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de minderjarigen al twee jaar onregelmatig contact hebben gehad, en sinds 9 maart 2020 is er geen omgang meer geweest. Dit is deels te wijten aan de coronamaatregelen, maar ook aan de keuze van de man om de bezoekregeling niet na te komen. De rechtbank benadrukt dat de minderjarigen recht hebben op omgang met hun vader, maar dat hun belangen voorop staan. De rechtbank heeft besloten om een minimale zorgregeling van vier à vijf uur per twee weken vast te stellen, waarbij de man met twee van de vier minderjarigen contact heeft. De bezoeken zullen plaatsvinden in de omgeving van Zwijndrecht, onder begeleiding van een gecertificeerde instelling. De rechtbank heeft ook bepaald dat de GI de zorgregeling verder kan invullen en dat het aan hen is om te beoordelen of een uitbreiding van de omgang mogelijk is. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en er staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/572740 / FA RK 19-3571
Beschikking van 9 juli 2020 betreffende de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling)
in de zaak van:
[naam vrouw], de vrouw / moeder,
wonende te [woonplaats vrouw] , [adres vrouw] ,
advocaat mr. H.J.C. de Waard te Zwijndrecht,
t e g e n
[naam man], de man / vader,
wonende te [woonplaats man] , [adres man] ,
advocaat mr. A.W. Hoogland te Den Helder.
ouders van de minderjarigen:
[naam kind 1] , geboren op [geboortedatum kind 1] 2005 te [geboorteplaats kind 1] ;
[naam kind 2] , geboren op [geboortedatum kind 2] 2006 te [geboorteplaats kind 2] ;
[naam kind 3] ; geboren op [geboortedatum kind 3] 2009 te [geboorteplaats kind 3] ;
[naam kind 4] , geboren op [geboortedatum kind 4] 2012 te [geboorteplaats kind 4] .

1..De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de (tussen)beschikking van 17 oktober 2019;
  • het rapport van de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad) van 26 maart 2020;
  • de brief met bijlage van de raad van 3 april 2020;
  • de brief van de zijde van de vrouw van 9 april 2020;
  • de brief van de zijde van de man van 4 mei 2020;
  • het F-formulier met bijlagen van de zijde van de vrouw van 23 juni 2020.
1.2.
Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals dat sinds 16 maart 2020 op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. De kinderrechter heeft de betrokkenen op 25 juni 2020 telefonisch, in een zogenoemde conference call, gehoord. De kinderrechter is van oordeel dat deze manier van horen - gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden - in deze zaak voldoende is om tot een goed oordeel te komen en een beslissing te kunnen nemen, zonder verdere mondelinge behandeling.
In aanwezigheid van de griffier zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [naam vertegenwoordiger] ;
  • de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Zuid-Holland (hierna: de GI), vertegenwoordigd door mevrouw [naam vertegenwoordigster] .
1.3.
De minderjarigen [naam kind 1] en [naam kind 2] zijn ouder dan 12 jaar maar niet gehoord. De rechtbank heeft dat niet in het belang van de kinderen geacht.

2..Nader vaststaand feit

2.1.
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 7 mei 2020 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden, tot 7 mei 2021.

3..De verdere beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 17 oktober 2019 heeft de rechtbank de behandeling van de zaak aangehouden ten aanzien van de zorgregeling in afwachting van het raadsrapport. De rechtbank verwijst naar en neemt over wat ten aanzien van dat onderwerp is opgenomen in die beschikking.
3.2.
Zorgregeling
3.2.1.
Er moet nog worden beslist op het zelfstandig verzoek van de man om een zorgregeling tussen hem en de minderjarigen vast te stellen die de rechtbank in het belang van de minderjarigen acht. Tijdens de mondelinge behandeling verzoekt de man om een uitgebreidere zorgregeling te bepalen dan door de raad in zijn rapport wordt geadviseerd. De man stelt dat een ruimere omgangsregeling mogelijk is en dat er omgang met de kinderen mogelijk moet zijn in zijn woonplaats Den Helder. Ook zouden overnachtingen mogelijk gemaakt moeten worden. Verder moet de rechtbank zich uitlaten over omgang op andere momenten, zoals vakanties en verjaardagen. De omgangsregeling zoals deze is voorgesteld door de raad doet geen recht aan de huidige situatie en is belastend voor de man. Die belasting leidt ertoe dat de man voor zelfbehoud moet kiezen en daarom de kinderen niet kan zien. Dat is niet in het belang van de kinderen.
3.2.2.
De vrouw verweert zich niet tegen het vaststellen van een zorgregeling tussen de man en de minderjarigen. Zij kan zich vinden in het advies van de raad.
3.2.3.
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechtbank op verzoek van de gezaghebbende ouders of een van hen een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen.
3.2.4.
De rechtbank zal overeenkomstig het verzoek van de man een zorgregeling vaststellen, maar zal daarbij anders dan de man heeft verzocht het advies van de raad volgen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Vast is komen te staan dat de man en de minderjarigen al twee jaar lang onregelmatig contact hebben. Sinds 9 maart jl. is er tussen de man en de minderjarigen geen omgang meer geweest. Dat ligt deels aan de corona-crisis maar is ook een gevolg van een keuze van de man. De man heeft een brief geschreven, die hij op 8 juni 2020 heeft voorgelezen aan de minderjarigen. Hierin heeft hij aangegeven er voor te kiezen de komende twee jaar de bezoekregeling met de minderjarigen niet te zullen nakomen. Hij zal de minderjarigen niet –
aanvulling rechtbank: fysiek– zien. Wel wil de man de (video)belmomenten voortzetten.
De minderjarigen hebben hier veel verdriet van gehad.
De raad heeft in het rapport van 26 maart 2020 de volgende omgangsregeling voorgesteld:
  • De bezoeken worden begeleid door Its4sure;
  • De bezoeken vinden plaats in (de omgeving van) Zwijndrecht;
  • De bezoeken duren maximaal 4 à 5 uur;
  • De bezoeken vinden plaats om de week op zondag van 13.00 uur tot 17.00 uur, maximaal 18.00 uur;
  • Per bezoek gaat vader iets leuks doen met twee kinderen;
  • Tijdens deze bezoeken onderneemt vader per bezoek een activiteit die aansluit op het interessegebied van de kinderen.
De raad heeft in het rapport onder meer stilgestaan bij de volgende factoren.
Alle kinderen willen in bepaalde mate contact met de man, maar hebben weerstand om naar Den Helder te gaan. Bij de minderjarigen is sprake van kindeigen problematiek en zij functioneren het beste in hun eigen vertrouwde, bekende en voorspelbare omgeving. De reistijd tussen Den Helder en Zwijndrecht is 2 tot 3 uur enkele reis, afhankelijk van het gekozen vervoer. De reistijd staat voor de kinderen niet in verhouding tot de duur van de bezoeken, maar de duur van de bezoeken is vooralsnog een uitgangspunt. Zolang de man reageert vanuit onrust en frustratie onvoorspelbaar en onvoldoende beschikt over het vermogen om zich in te leven en te verplaatsen in de kinderen, is uitbreiding van de bezoeken niet in het belang van de kinderen.
De man stelt hier tegenover – kort samengevat – dat deze conclusies van de raad gebaseerd zijn op onjuiste uitgangspunten, althans achterhaald, maar de rechtbank volgt hem daar niet in. Desgevraagd wijst de man vooral op zijn lijden, zijn beleving van de scheiding en de communicatie tussen hem en de vrouw en het gebrek aan vertrouwen dat daarin een rol speelt, maar daarmee zegt hij niets over de beleving en de situatie van de minderjarigen. Ook ontbreekt het aan feitelijke onderbouwing van zijn stelling dat de beleving en belastbaarheid van de minderjarigen anders is dan door de raad wordt aangenomen. Daarbij is voor de rechtbank van groot belang op te merken dat de raad in het rapport nog niet eens heeft kunnen meewegen dat de man met het voorlezen van zijn brief grote schade heeft toegebracht aan het vertrouwen van de minderjarigen in hem.
Met de GI acht de rechtbank het van belang dat de contacten tussen de man en de minderjarigen moeten worden opgebouwd. Het vertrouwen van de minderjarigen in de man is geschaad en zij hebben behoefte aan duidelijkheid en structuur. Hoewel de rechtbank de wens van de man om meer contact met zijn kinderen te hebben begrijpt, is de rechtbank van oordeel dat het te vroeg is om de door de raad en de GI voorgestelde zorgregeling uit te breiden. Immers is aan deze zorgregeling nog geen uitvoering gegeven en is onduidelijk hoe de minderjarigen op deze zorgregeling zullen reageren en wat hun wensen zijn in het contact met hun vader. Met raad, de GI en de vrouw is de rechtbank van oordeel dat nergens uit blijkt dat de man een uitbreiding van de zorgregeling aan kan. Ook moet het vertrouwen van de minderjarigen in de man weer groeien en moet de man nog therapie volgen voor zijn emotieregulatie.
Uiteraard moet in zijn algemeenheid zoveel mogelijk rekening gehouden met ieders belangen, maar de rechtbank stelt voorop dat de minderjarigen recht hebben op omgang met hun vader en dat hun belang in beginsel prevaleert boven het belang van de man, die belast wordt door de feitelijke uitvoering van de omgang. Het is de keuze van de man geweest om te verhuizen naar Den Helder. Dat de omstandigheden hem daartoe gebracht hebben, mag zo zijn, maar de gevolgen daarvan mogen niet worden afgewenteld worden op de kinderen. De man mag simpelweg niet weigeren zijn kinderen te bezoeken omdat zij ver weg wonen, want die omstandigheid heeft hij zelf gecreëerd. Verder zou het de man sieren als hij niet enerzijds beren op de weg plaats – hij formuleert als belemmering voor de regeling dat het mogelijk regent tijdens een bezoekmoment – waarna hij anderzijds aangeeft met jaren ervaring in de scouting te weten hoe hij een activiteitenprogramma op moet zetten. De rechtbank benoemt dit punt omdat de man de raad, de GI en de moeder verwijt niet de belangen van de kinderen voorop te stellen en niet met hem mee te willen bewegen. Daarin speelt hij ook zelf een rol. Wanneer de man is begonnen uitvoering te geven aan de zorgregeling en getoond heeft het vertrouwen van de kinderen op die manier terug te willen krijgen, kunnen volgende stappen gezet worden.
Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank het advies van de raad om een minimale zorgregeling van vier à vijf uur per twee weken te bepalen met twee van de vier minderjarigen. Deze minimale zorgregeling houdt dus ten minste in dat de man ieder van de minderjarigen één keer in de vier weken ziet, maar mag ook inhouden dat hij elk weekend twee van de vier minderjarigen ziet.
Bij gebrek aan kennis over de gevolgen voor de kinderen van de omgang met de man, niet op collectief noch op individueel niveau, kan de rechtbank zich geen oordeel aanmeten over omgang in vakanties en op andere bijzondere momenten. De rechtbank bepaalt nadrukkelijk dat de GI de zorgregeling nader kan invullen en dat het aan de GI als eerste overgelaten moet worden te beoordelen of een uitbreiding van de omgang tussen de man en de minderjarigen tot de mogelijkheden behoort en hoe die uitbreiding er dan uit moet komen te zien. Daarbij zal sprake moeten zijn van overleg met, maar niet noodzakelijkerwijs instemming van alle betrokkenen. Wanneer belanghebbenden zich niet kunnen vinden in de voorgestelde wijzigingen, kunnen zij zich wenden tot de rechtbank. Het is niet in het belang van de kinderen dat iedere aanpassing of uitbreiding van de zorgregeling vooraf aan de rechtbank wordt voorgelegd.
Het verzoek van de man zal, met inachtneming van het voorgaande, worden toegewezen.
3.3.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
stelt vast dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de minderjarigen als volgt zal zijn:
  • bezoek vindt (telkens) plaats om de week op zondag van 13.00 uur tot uiterlijk 18.00 uur,
  • in (de omgeving van) Zwijndrecht,
  • onder begeleiding van Its4sure,
  • met twee van de vier minderjarigen;
  • de man onderneemt per bezoek een activiteit die aansluit op het interessegebied van de minderjarigen,
  • waarbij de GI, in overleg met alle betrokkenen, zal bepalen hoe de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken nader wordt ingevuld en/of deze regeling kan worden uitgebreid;
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Kuilenburg, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.W. Schalk op 9 juli 2020.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.