ECLI:NL:RBROT:2020:6932

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
10/681038-20 / vordering TUL VV: 10/681023-19 en 22/000617-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: openlijk geweld, poging tot diefstal en wapenbezit door minderjarige

Op 16 juli 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003, die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld, poging tot diefstal en wapenbezit. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in een jeugdinrichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 maart 2020 openlijk geweld heeft gepleegd tegen een aangever in Dordrecht, wat resulteerde in enig lichamelijk letsel. Daarnaast heeft de verdachte op 13 december 2019 samen met een ander geprobeerd een scooter te stelen en op 13 januari 2020 een werpmes voorhanden gehad. De officier van justitie eiste 105 dagen jeugddetentie, wat de rechtbank heeft opgelegd, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen en een rapport van een GZ-psycholoog, dat wees op een norm overschrijdende gedragsstoornis. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 105 dagen en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan een behandelprogramma en meldplicht bij de reclassering. Tevens is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor schadevergoeding aan de benadeelde partij, die een bedrag van € 513,94 vorderde, wat door de rechtbank is toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Parketnummer: 10/681038-20
Parketnummers vordering TUL VV: 10/681023-19 en 22/000617-19
Datum uitspraak: 16 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2003,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] te [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting Den Hey-Acker te Breda,
raadsman mr. R.L.I. Jansen, advocaat te Dordrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 2 juli 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis van de officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Goudzwaard heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, met uitzondering van het zwaar lichamelijk letsel als gevolg, en bewezenverklaring van het onder feit 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 105 dagen met aftrek van het voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1
Bewijswaardering
Feit 1
Beoordeling
De rechtbank is op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen zoals deze hieronder in bijlage II zijn weergegeven van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er bij de aangever geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zodat de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 27 maart 2020 openlijk geweld heeft gepleegd tegen de aangever, met enig lichamelijk letsel tot gevolg.
Feit 2
Beoordeling
De rechtbank is op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen zoals deze hieronder in bijlage II zijn weergegeven van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 13 december 2019 een poging heeft gedaan om samen met een ander de scooter van de aangever te stelen.
Feit 3
Beoordeling
De rechtbank is op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen zoals deze hieronder in bijlage II zijn weergegeven van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 13 januari 2020 een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten een werpmes, voorhanden heeft gehad.
4.2
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 27 maart 2020 te Dordrecht, op de openbare weg, te weten: het Achterom, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het (met kracht)
- slaan en/of stompen op de neus van die [naam slachtoffer 1] en vervolgens
- ( terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag), schoppen en/of trappentegen het hoofd en/of het lichaam van die [naam slachtoffer 1] , terwijl het door hem, verdachte, gepleegd
egeweld enig lichamelijk letsel voor die [naam slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op 13 december 2019 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om een scooter (merk Piaggio), die toebehoorde aan [naam slachtoffer 2] , weg te nemen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen en dat weg te nemen goed onder hun bereik te brengen door middel van braak, met zijn mededader, met voornoemd oogmerk het contactslot uit genoemde scooter heeft verwijderd en vervolgens op genoemde scooter heeft plaatsgenomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 13 januari 2020 te Dordrecht een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 3º van de Wet wapens en munitie, te weten een werpmes, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid van de feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. openlijk in verenging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft

2. poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak

3. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering van de straf

7.1
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op zestienjarige leeftijd in het centrum van Dordrecht schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging tegen aangever [naam slachtoffer 1] . Samen met de medeverdachte heeft hij aangever met kracht tegen zijn neus gestompt en, terwijl de aangever op de grond lag hem tegen het hoofd getrapt. Het slachtoffer heeft aan dit geweld letsel aan zijn neus, een zeer stuitje, een bult op zijn hoofd en een blauw oog overgehouden. De verdachte verklaart niets over de aanleiding om tot dit geweld over te gaan en uit de camerabeelden blijkt niets anders dan dat de aangever uit zijn auto stapt, de verdachte en zijn medeverdachte dreigend op hem aflopen en de aangever stompen en trappen. De verdachte is blijkens de aangifte en de camerabeelden degene die veruit de meeste geweldshandelingen pleegt, hierbij geholpen door de medeverdachte. Door dit feit heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. Daarnaast dragen feiten als deze bij aan de in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal van de scooter van aangever [naam slachtoffer 2] door het verwijderen van het slot van het voertuig. De verdachte heeft hiermee schade en ongemak veroorzaakt bij de aangever en een gebrek aan respect getoond voor het eigendom van anderen.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een verboden wapen, te weten een werpmes. Het ongecontroleerde bezit van wapens brengt onder burgers gevoelens van onveiligheid teweeg en vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
7.3
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 juni 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
GZ-psycholoog [naam GZ-psycholoog] heeft een rapport betreffende de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 juni 2020. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in ter zake van de ten laste gelegde feiten 1 en 2.
Er is bij de verdachte sprake van een norm overschrijdende gedragsstoornis, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken en een laagbegaafd niveau van functioneren. Hiervan was ook ten tijde van het ten laste gelegde sprake en dit beïnvloedde op die momenten de gedragskeuzes van de verdachte. Zijn psychische stoornis heeft doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten. De mate en de manier van doorwerking laat zich moeilijker onderzoeken, omdat de verdachte niet of nauwelijks met onderzoeker wilde spreken over het hem ten laste gelegde.
De verdachte is gericht op onmiddellijke behoeftebevrediging, heeft antisociale gedachten en laat prikkel zoekend gedrag zien. Hij wordt onvoldoende geremd door een adequaat functionerend geweten en de empathische vermogens zijn beperkt. Hierdoor zal hij minder snel geremd worden in het plegen van delictgedrag. Hoewel zijn moeder zeer betrokken is en voor de verdachte heeft getracht een dagbesteding te zoeken, lukt het haar onvoldoende om de ontwikkeling ten positieve te keren. De verdachte heeft daarnaast omgang met antisociale jongeren. Het ontbreken van een adequate dagbesteding, de omgang met een negatieve peergroup en de antisociale ontwikkelingsgang van de verdachte, maken dat, mocht er niets veranderen, de kans op herhalen van delictgedrag wordt vergroot.
Om de ontwikkeling van de verdachte te bevorderen en de kans op recidive te beperken, is een strak behandelprogramma nodig, dat zowel forensische behandelmodaliteiten als toeleiding naar school en vrijetijdsbesteding verzorgt. De behandeling dient zich te richten op de persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte en het systeem om hem heen. Het moreel beredeneren dient gestimuleerd te worden, waarbij de verdachte leert om, vooral affectief, afgeremd te worden in het maken van negatieve keuzes. Het is verder noodzakelijk dat hij direct gecorrigeerd wordt zodra hij inadequaat gedrag laat zien. Gezien de pathologie bij de verdachte en de opvoedingsonmacht bij ouders, dient de behandeling zich voornamelijk op deze aspecten te richten. Van belang is dat de behandelende instantie goed om kan gaan met het zelfbepalende gedrag van de verdachte en de in het begin nauwelijks aanwezige en vermoedelijk bij periode geheel afwezige motivatie van de verdachte.
De verdachte heeft onlangs een intake gehad bij Enver. Deze organisatie is gericht op jongeren met gedragsproblemen en biedt de hierboven geschreven behandeling en begeleiding. De verdachte zou hier zijn dagbesteding kunnen volgen en Enver kan zich richten op zijn antisociale ontwikkelingsgang. Het is van belang dat er een streng kader komt voor wat betreft toezicht en begeleiding. Een (deels) voorwaardelijke straf met behandeling en begeleiding is daarbij passend.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 juni 2020. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
De Raad schat de kans op herhaling in op hoog, vanwege de vele risicofactoren die gevonden zijn en het gebrek aan beschermende factoren. De Raad is van mening dat het project bij Enver een passende interventie is voor de verdachte. Enver biedt ook de mogelijkheid voor een (gedragsgerichte) behandeling.
De Raad adviseert een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich houdt aan de meldplicht bij Jeugdbescherming West, meewerkt aan onderwijs of werk en behandeling via Enver en geen contact heeft met de medeverdachte.
Jeugdbescherming West heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 juni 2020. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Het traject Spam Maritiem/Mate van Enver is zeer geschikt voor de verdachte. De verdachte heeft aangegeven enthousiast en gemotiveerd te zijn om met dit traject te starten. De verdachte krijgt hier één-op-één begeleiding en er zijn verder weinig prikkels om hem heen. Daarnaast biedt het traject intensieve hulpverlening en is er zo vaak als nodig contact met de verdachte en zijn systeem. Het traject kan direct starten.
Jeugdbescherming West adviseert een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, onder de bijzondere voorwaarden dat dat de verdachte meewerkt aan voornoemd project en eventueel aan individuele behandeling, zal verblijven in een residentiële zorginstelling en zich zal houden aan de aanwijzingen van Jeugdbescherming West.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4
Conclusies van de rechtbank
Gelet op wat de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Als strafverzwarende omstandigheid houdt de rechtbank rekening met de ernst van het geweld dat de verdachte bij het openlijk geweld heeft gebruikt. Vooral het trappen tegen het hoofd van aangever, terwijl hij op de grond lag rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. Als strafverzwarend telt ook mee dat de verdachte in een tijdsbestek van ruim een jaar veelvuldig vermogensdelicten heeft gepleegd. Naast de poging diefstal waaraan hij zich op 13 december 2019 schuldig heeft gemaakt, heeft de kinderrechter de verdachte op 30 augustus 2019 (onherroepelijk) veroordeeld voor twee diefstallen, een poging diefstal met verbreking en schuldheling, gepleegd in maart en april 2019. Ook in februari 2020 is de verdachte nog door het hof (onherroepelijk) veroordeeld voor opzetheling en diefstal, gepleegd op 30 september 2018, respectievelijk 9 november 2018.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, een jeugddetentie opleggen voor de duur van 105 dagen, met aftrek van de dagen die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Deze straf acht de rechtbank passend en geboden.
De Raad en Jeugdbescherming West hebben bijzondere voorwaarden geadviseerd. De rechtbank onderschrijft de noodzaak van deze voorwaarden, maar acht het niet opportuun deze aan een voorwaardelijk strafdeel te verbinden aangezien de verdachte al in de proeftijd van twee voorwaardelijke straffen loopt. Zoals hieronder weergegeven, zullen de geadviseerde bijzondere voorwaarden aan deze voorwaardelijke straffen worden verbonden.

8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft [naam benadeelde] zich ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 13,94 aan materiële schade (reiskosten) en een bedrag van € 700,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering voldoende onderbouwd en voor volledig toewijsbaar.
8.2
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de materiële schade aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. Volgens de raadsman ziet de immateriële schade met name op het zwaar lichamelijk letsel, maar dit kan niet worden vastgesteld. Het letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen is ernstig, maar matiging van de immateriële schade tot hoogstens
€ 500,00 is op zijn plaats. Hoewel de verdachte een grotere rol heeft gehad in het geweld dan de medeverdachte, acht de verdediging een hoofdelijke veroordeling op zijn plaats.
8.3
Beoordeling
8.3.1.
Materiële schade
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en door de verdachte niet is weersproken, zal het materiële deel van de vordering, te weten een bedrag van € 13,94, worden toegewezen.
8.3.2.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van wat aan hoofdsom meer is gevorderd.
8.3.3.
Hoofdelijkheid
Nu de verdachte het onder 1 ten laste gelegde strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
8.3.4.
Wettelijke rente en proceskosten
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 27 maart 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 513,94, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Vordering tenuitvoerlegging 10/681023-19 en 22/000617-19

9.1
Vonnis 10/681023-19 waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 30 augustus 2019 van de kinderrechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal, schuldheling en diefstal met verbreking veroordeeld voor zover van belang tot een jeugddetentie van 47 dagen, waarvan een gedeelte groot 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 14 september 2019.
9.2
Arrest 22/000617-19 waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij arrest van 6 februari 2020 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage is de verdachte ter zake van het medeplegen van brandstichting en schuldheling veroordeeld voor zover van belang tot een jeugddetentie van 85 dagen, waarvan een gedeelte groot 42 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 21 februari 2020.
9.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de bijzondere voorwaarden te wijzigen, zoals de Raad en de Jeugdbescherming West hebben geadviseerd in de bovengenoemde rapportages, met uitzondering van het contactverbod met de medeverdachte van feit 1. De officier van justitie hoopt dat de verdachte gemotiveerd raakt voor zijn behandeling en voor het volgen van onderwijs.
9.4
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vorderingen af te wijzen. De verdachte heeft al langer in voorlopige hechtenis gezeten dan dat redelijk was voor de ten laste gelegde feiten. Wijziging van de bijzondere voorwaarden is volgens de raadsman niet nodig, omdat de verdachte weet wat hem boven het hoofd hangt. Hij is gemotiveerd voor de hulpverlening van Enver en er speelt ook nog ondertoezichtstelling. De raadsman heeft verzocht het geadviseerde contactverbod met de medeverdachte van feit 1 niet op te leggen, omdat niet verwacht wordt dat de verdachte en de medeverdachte (samen) opnieuw strafbare feiten zullen plegen.
9.5
Beoordeling en conclusie
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van het vonnis van de kinderrechter (10/681023-19) en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Voor het door het gerechtshof ’s-Gravenhage gewezen arrest (22/000617-19) geldt dat de hierboven onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten na het wijzen van dit arrest en voor het einde van de proeftijd zijn gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis en het arrest verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen worden gelast. De rechtbank ziet aanleiding van een tenuitvoerlegging af te zien. In de plaats daarvan zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals deze door de kinderrechter in het vonnis van 30 augustus 2019 zijn opgelegd wijzigen. Dezelfde voorwaarden zal de rechtbank stellen aan het voorwaardelijk deel van de straf die het gerechtshof ’s-Gravenhage bij arrest van 6 februari 2020 heeft opgelegd. De rechtbank ziet evenals de officier van justitie en de verdediging geen aanleiding om aan de verdachte een contactverbod met de medeverdachte [naam medeverdachte] op te leggen.
Dit betekent dat de veroordeelde dient mee te werken aan een (maatwerk) behandeling bij Enver (of een soortgelijke instelling) en aan een programma gericht op onderwijs of werk bij Enver (of een soortgelijke instelling), en dat hij verplicht wordt zich te melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang Jeugdbescherming West dat noodzakelijk acht.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 63, 77a, 77g, 77i, 77gg, 141 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 105 (honderdvijf) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan de duur van de opgelegde jeugddetentie;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 513,94 (zegge: vijfhonderddertien euro en vierennegentig eurocent), bestaande uit € 13,94 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het resterende deel van de vordering van de benadeelde partij;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 513,94(hoofdsom,
zegge: vijfhonderddertien euro en vierennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijzigt de bij voormeld vonnis van 30 augustus 2019 in de zaak met parketnummer 10/681023-19 opgelegde bijzondere voorwaarden, zodat deze als volgt komen te luiden:
  • dat de veroordeelde meewerkt aan een (maatwerk) behandeling bij Enver (of een soortgelijke instelling);
  • dat de veroordeelde meewerkt aan een programma gericht op onderwijs of werk bij Enver (of een soortgelijke instelling);
  • dat de veroordeelde zich voor een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
waarbij aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijzigt voormeld arrest van 6 februari 2020 in de zaak met (ressorts)parketnummer 22/000617-19 aldus dat de volgende bijzondere voorwaarden zullen gelden:
  • dat de veroordeelde meewerkt aan een (maatwerk) behandeling bij Enver (of een soortgelijke instelling);
  • dat de veroordeelde meewerkt aan een programma gericht op onderwijs of werk bij Enver (of een soortgelijke instelling);
  • dat de veroordeelde zich voor een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
waarbij aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. A.A.J. de Nijs en A. Wijsman-van Veen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.F. Verhaart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juli 2020.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 27 maart 2020 te Dordrecht,
op of aan de openbare weg, te weten: het Achterom , in elk geval op of aan
een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] ,
welk geweld bestond uit het, meermalen, althans eenmaal (met kracht)
- slaan en/of stompen op de neus, althans in het gezicht van die [naam slachtoffer 1] (waardoor deze ten val kwam) en/of (vervolgens)
- ( terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag ), schoppen en/of trappen in het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [naam slachtoffer 1] , terwijl het door hem, verdachte, gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken neus), althans enig lichamelijk letsel voor die [naam slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 maart 2020 te Dordrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet die [naam slachtoffer 1] , (terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag), in het
gezicht en/of op/tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij
op of omstreeks 13 december 2019 te Dordrecht
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om een scooter (merk Piaggio), in elk geval enig goed, dat geheel of
ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde,
te weten aan [naam slachtoffer 2] ,weg te nemen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun
bereik te brengen door middel van braak, verbreking, met zijn mededader,
althans alleen, met voornoemd oogmerk
het contactslot uit genoemde scooter heeft/hebben verwijderd en/of (vervolgens)
op genoemde scooter heeft/hebben plaatsgenomen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij
op of omstreeks 13 januari 2020 te Dordrecht
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie 111 onder 3º van de Wet wapens
en munitie, te weten een werpmes, voorhanden heeft gehad;