ECLI:NL:RBROT:2020:6933

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
10/681037-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Openlijk geweld tegen personen met jeugddetentie en werkstraf

Op 16 juli 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003, die beschuldigd werd van openlijk geweld tegen een persoon. De zaak vond plaats op 27 maart 2020 in Dordrecht, waar de verdachte samen met anderen de aangever, [naam slachtoffer], op een gewelddadige manier benaderde en hem stompten en schopten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door de aangever onderuit te schoppen, een significante bijdrage heeft geleverd aan het gepleegde geweld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan openlijk geweld en legde een jeugddetentie op van 18 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 20 uur. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten. De rechtbank achtte begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk en legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die zowel materiële als immateriële schade had geleden door het geweld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Parketnummer: 10/681037-20
Datum uitspraak: 16 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] 2003,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] te [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. R. van den Hemel, advocaat te Dordrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 2 juli 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis van de officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Goudzwaard heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 18 dagen met aftrek
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Zuid-Holland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 uur, subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging meent dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat op basis van het dossier niet vastgesteld kan worden dat hij één van de plegers van het openlijk geweld is geweest. De verdachte heeft consistent in de diverse verhoren ontkend dat hij die dag bij het openlijk geweld aanwezig was. De herkenningen door verbalisanten, zoals vermeld in het dossier, zijn onvoldoende duidelijk en onderscheidend. Een mogelijke herkenning van de verdachte op een ander moment en op een andere plaats die dag, kan niet als bewijs dienen voor een rol van de verdachte bij het openlijk geweld.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat uit het dossier volgt dat de verdachte wel tijdens het openlijk geweld aanwezig was, dan blijkt onvoldoende dat de persoon die is aangeduid als de verdachte uitvoeringshandelingen heeft verricht en daarmee openlijk geweld kan worden verweten.
4.1.2.
Beoordeling
Op 27 maart 2020 vond in het centrum van Dordrecht een openlijke geweldpleging plaats tegen aangever [naam slachtoffer] . De aangever werd door een groepje van vier jongeren op een dreigende manier benaderd en vervolgens gestompt en geschopt. Aan dit geweld heeft de aangever letsel aan zijn neus overgehouden. Van het openlijk geweld zijn camerabeelden beschikbaar van onder meer de winkel [naam winkel] .
Op de camerabeelden die [naam winkel] beschikbaar heeft gesteld en die de rechtbank ter terechtzitting heeft bekeken is te zien dat de aangever meerdere malen door een persoon werd geslagen en, op het moment dat hij wegrende, onderuit werd getrapt door een andere persoon, te weten de persoon die een zwarte jas droeg met de rode accenten bij de kraag. Terwijl de aangever op de grond lag, werd hij door de eerste persoon tegen zijn hoofd geschopt. De derde en vierde persoon van het groepje hebben geen geweld gebruikt.
Uit het dossier blijkt dat de verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] de verdachte hebben herkend op deze camerabeelden als één van de daders van de openlijke geweldpleging. Verbalisant [naam verbalisant 2] kent de verdachte al langere tijd in zijn functie als wijkagent. De verbalisanten omschrijven de verdachte als de persoon die de aangever een trap geeft waardoor hij op de grond valt. Beiden benoemen zij, naast andere kenmerken, als duidelijk onderscheidend kenmerk de zwarte jas die de verdachte droeg met de rode accenten (zie pv-nummer [nummer proces-verbaal 1] en [nummer proces-verbaal 2] ). Ook in het proces-verbaal van bevindingen van 26 april 2020 van verbalisant [naam verbalisant 1] (pv-nummer [nummer proces-verbaal 3] ) zijn op pagina 4 van de fotobijlage (p. 24 van het dossier) duidelijk de rode accenten van de zwarte jas van de verdachte te zien. De rechtbank is van oordeel dat hiermee sprake is van een betrouwbare herkenning van de verdachte en gaat er dus vanuit dat de verdachte de persoon was, die de aangever onderuit heeft getrapt.
Door de aangever onderuit te schoppen, zodat deze kwetsbaar op de grond kwam te liggen, heeft de verdachte een voldoende significante bijdrage gehad aan het gepleegde openlijk geweld.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 27 maart 2020 openlijk geweld heeft gepleegd tegen de aangever.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 27 maart 2020 te Dordrecht, op de openbare weg, te weten: het Achterom, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] , welk geweld bestond uit het (met kracht)
-slaan en/of stompen in het gezicht van die [naam slachtoffer] en vervolgens
- (terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag), schoppen en/of trappen tegen het hoofd en/of het lichaam van die [naam slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid van het feit

Het bewezen feit levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering van de straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op zestienjarige leeftijd in het centrum van Dordrecht schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging tegen aangever [naam slachtoffer] . Nadat de aangever door de medeverdachte met kracht tegen zijn neus was gestompt, heeft de verdachte hem getrapt, waardoor de aangever ten val kwam. Toen de aangever op de grond lag heeft de medeverdachte hem tegen het hoofd geschopt. Het slachtoffer heeft aan dit geweld letsel aan zijn neus, een zeer stuitje, een bult op zijn hoofd en een blauw oog overgehouden. Uit de camerabeelden blijkt niets anders dan dat de aangever uit zijn auto stapt, waarna de verdachte en zijn medeverdachte dreigend op hem aflopen en schijnbaar zonder enige aanleiding de aangever stompen en trappen. Feiten als deze maken inbreuk op de lichamelijke integriteit van slachtoffers en dragen bij aan de in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 juni 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een openlijke geweldpleging tegen personen.
7.3.2.
Rapportage en verklaring van de deskundige ter terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 juni 2020. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
De belangrijkste risico’s voor de verdachte liggen op het gebied van school, vrije tijd, relaties, attitude en agressie. De ouders van de verdachte zijn betrokken bij hem. Hoewel zij graag willen dat het goed gaat met hem, lukt het ouders niet om de verdachte voldoende aan te sturen op een manier die bij zijn leeftijd past. Positief is dat de verdachte sinds kort een bijbaantje heeft. De kans op herhaling wordt ingeschat op laag.
De Raad vindt begeleiding door de jeugdreclassering passend gezien de gesignaleerde risico’s, de ernst van de verdenking, de ontkennende houding van de verdachte en het feit dat er meer zicht moet komen op de onderliggende factoren die een rol hebben gespeeld bij het ten laste gelegde feit.
De Raad adviseert een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen, onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
­ verboden wordt contact te hebben met de medeverdachte zolang de reclassering dat nodig acht;
­ zich voor een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West (hierna: de jeugdreclassering) te bepalen periode en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Ter zitting heeft de heer [naam persoon] namens de jeugdreclassering gemeld dat de verdachte zich goed aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Sinds kort heeft hij een contract bij een kapperszaak en is zijn avondklok verruimd in verband met dit werk. De mentor van school ziet potentie in de verdachte en is bereid hem te steunen. Zijn stagebedrijf was zeer tevreden over de verdachte. De jeugdreclassering maakt zich wel enige zorgen over de vriendengroep waarmee de verdachte optrekt. De jeugdreclassering kan zich grotendeels vinden in het advies van de Raad. Een contactverbod vindt de heer [naam persoon] niet aangewezen; hij is van mening dat de verdachte, mede gezien zijn leeftijd, hierin zijn eigen verantwoordelijkheid moet nemen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op wat de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De LOVS oriëntatiepunten gaan voor een openlijk geweld tegen personen uit van minimaal 40 uur taakstraf, dan wel 20 dagen jeugddetentie. Veruit het meeste geweld is gepleegd door de medeverdachte. Echter is het schoppen door de verdachte de oorzaak dat het slachtoffer kwetsbaar op de grond kwam te liggen. Gelet op de beperktere bijdrage aan het geweld door de verdachte zal de rechtbank, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, een jeugddetentie opleggen voor de duur van 18 dagen waarvan 14 dagen voorwaardelijk. De keuze voor een (grotendeels) voorwaardelijke jeugddetentie is gelegen in de omstandigheid dat de verdachte eerder is veroordeeld voor openlijk geweld en hem toen een taakstraf is opgelegd. Die straf heeft hem er niet van weerhouden zich nogmaals aan openlijk geweld schuldig te maken. De rechtbank verwacht daarom dat een voorwaardelijke jeugddetentie op de verdachte een grotere afschrikwekkende werking heeft dan een taakstraf.
De Raad en de jeugdreclassering achten begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk. De rechtbank zal bij het voorwaardelijk strafdeel als bijzondere voorwaarde de meldplicht opleggen. Zoals gezegd, dient dit voorwaardelijk strafdeel er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gezien de ernst van het feit kan hiermee niet worden volstaan. De rechtbank zal ook een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 20 uur, opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank deze straffen passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft [naam benadeelde] zich ter zake van het ten laste gelegde feit in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 13,94 aan materiële schade (reiskosten) en een bedrag van € 700,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de medeverdachte degene is die de schade bij de benadeelde partij heeft toegebracht en dat deze schade daarom niet voor de rekening van verdachte moet komen. De benadeelde partij dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
8.2.
Standpunt verdediging
Aangezien de raadsvrouw een vrijspraak heeft bepleit, komt zij tot de conclusie dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de schade bij de benadeelde partij niet alleen is ontstaan door de geweldshandelingen die de medeverdachte heeft uitgevoerd, maar ook door het handelen van de verdachte. De benadeelde partij geeft in zijn vordering aan naast letsel aan zijn neus, een bult op zijn hoofd en een blauw oog, ook pijn aan zijn stuitje en angstige gevoelens te hebben overgehouden aan de situatie. De pijn aan het stuitje is ontstaan door de val van het slachtoffer nadat de verdachte hem onderuit heeft geschopt. Ook de angstgevoelens zijn veroorzaakt door de bijdrage van de verdachte aan het gepleegde geweld. Doordat de verdachte deelnam aan het geweld tegen het slachtoffer, was het slachtoffer in de minderheid en daardoor extra kwetsbaar, wat van invloed is geweest op de angst die het slachtoffer heeft gevoeld. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte medeverantwoordelijk is voor de geleden schade.
8.3.1
Materiële schade
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en door de verdachte niet voldoende gemotiveerd is weersproken, zal het materiële deel van de vordering, te weten een bedrag van € 13,94, worden toegewezen.
8.3.2
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
8.3.3
Hoofdelijkheid
Nu de verdachte het strafbare feit samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
8.3.4
Wettelijke rente en proceskosten
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 27 maart 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 513,94, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 18 (achttien) dagen,
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot 14 (veertien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zuid-Holland, gevestigd te Dordrecht, te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zuid-Holland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
20 (twintig) uur, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen;
bepaalt dat de vervangende jeugddetentie ten uitvoer kan worden gelegd als vervangende hechtenis, indien de veroordeelde bij aanvang van de eventuele tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 513,94 (zegge: vijfhonderddertien euro en vierennegentig eurocent),bestaande uit
€ 13,94 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het resterende deel van de vordering van de benadeelde partij;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 513,94(hoofdsom,
zegge: vijfhonderddertien euro en vierennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. A.A.J. de Nijs en A. Wijsman-Van Veen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.F. Verhaart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juli 2020.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 27 maart 2020 te Dordrecht,
op of aan de openbare weg, te weten: het Achterom , in elk geval op of aan
een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] ,
welk geweld bestond uit het, meermalen, althans eenmaal (met kracht)
- slaan en/of stompen op de neus, althans in het gezicht van die [naam slachtoffer] (waardoor deze ten val kwam) en/of (vervolgens)
- ( terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag ), schoppen en/of trappen in het gezicht en/of
terwijl het door hem, verdachte, enig lichamelijk letsel voor die [naam slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.