ECLI:NL:RBROT:2020:7017

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
10/993058-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie en accijnsfraude met sigaretten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 augustus 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met accijnsfraude. De verdachte was samen met meerdere medeverdachten aangeklaagd voor het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 20 februari 2018 deel uitmaakte van een samenwerkingsverband dat tot doel had misdrijven te plegen, waaronder het voorhanden hebben van sigaretten die niet volgens de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken. De rechtbank heeft bewijs gevonden in de vorm van afgeluisterde telefoongesprekken, observaties en inbeslagnames die aantoonden dat de verdachte en zijn medeverdachten betrokken waren bij de smokkel en verkoop van grote partijen sigaretten zonder de vereiste accijns te betalen. De verdachte werd vrijgesproken van merkvervalsing, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat hij onveraccijnsde sigaretten voorhanden had en dat hij een actieve rol speelde in de organisatie. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden op, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, en een taakstraf van 240 uur, met een proeftijd van één jaar.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/993058-18
Datum uitspraak: 10 augustus 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. H.W. Bos-Hagens, advocaat te Den Haag.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 24, 25, 26 en 29 juni 2020 en 27 juli 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van der Zwan heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Van het landelijk werkend projectteam “Smoke screen project” van de FIOD dat onderzoek doet naar criminele samenwerkingsverbanden die zich bezig houden met de productie, handel en doorvoer van illegale sigaretten, ontving de FIOD Den Haag in 2016 TCI informatie over vermoedelijke accijnsfraude via onder meer de supermarkt [naam supermarkt] in Den Haag. Uit het opsporingsonderzoek dat hierna door de FIOD onder de naam Watercypres is uitgevoerd - afgeluisterde telefoongesprekken, observaties, inbeslagnames, verklaringen - komt het volgende beeld naar voren. Grote partijen sigaretten - origineel, of soms nagemaakt - worden zonder afdracht van Nederlandse accijns vanuit het buitenland (vermoedelijk Polen en/of Oekraïne) in vrachtwagens naar Nederland gesmokkeld. Eenmaal in Nederland worden de sigaretten soms opgeslagen in loodsen en soms direct doorverkocht aan verschillende supermarkten, van waaruit ook onderling transacties plaatsvinden. De betrokken verdachten werken samen volgens een vast handelspatroon, waarbij zij in wisselende combinaties over en weer sigaretten (door)verkopen en elkaar ook op de hoogte brengen van controles door de douane. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat bij deze transacties berekende prijzen (€ 15,- tot € 30,- per slof sigaretten) ver beneden de reguliere prijs liggen van een slof sigaretten waarover de accijns is betaald (€ 60,- tot € 70,- per slof). Van de sigaretten die op basis van deze gesprekken en observaties door de FIOD tijdens het onderzoek in beslag werden genomen, is ook steeds gebleken dat daaraan daadwerkelijk het Nederlands accijnszegel ontbrak. Geen van de verdachten had een vergunning in de zin van de Wet op de accijns om sigaretten op te slaan of voorhanden te hebben, al dan niet onder schorsing van accijns.
Hierna zal de rechtbank aangeven welk ten laste gelegd aandeel daarin ten aanzien van de verdachte bewezen kan worden geacht.
4.2.
Voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten (feit 2)
De officier van justitie heeft het handelen in onveraccijnsde sigaretten ten laste gelegd als overtreding van artikel 5 van de Wet op de accijns, te weten het voor handen hebben van dergelijke sigaretten.
Voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten, is vereist dat de verdachte feitelijke beschikkingsmacht had over de betreffende onveraccijnsde sigaretten. Volgens vaste jurisprudentie (zie onder andere Hof Den Bosch 18 maart 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1054) is hiervan sprake als de persoon de hoedanigheid van de goederen kent, daartoe daadwerkelijk toegang heeft en weet of redelijkerwijze moet weten dat de goederen niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in Nederland in de heffing zijn betrokken.
Op 20 februari 2018 is de verdachte samen met een aantal medeverdachten aangehouden bij een loods in Noordwijkerhout op basis van daaraan voorafgaande tapgesprekken en observaties die zouden duiden op een vermoedelijke levering van en handel in onveraccijnsde sigaretten. In deze loods is een grote hoeveelheid onveraccijnsde sigaretten aangetroffen. De verdachte heeft deze loods geregeld. De verdachte heeft tevens de dozen besteld waarin de sigaretten vanuit de vrachtwagen zijn overgepakt. Een dag voor de aanhouding, op 19 februari 2018, was hij aanwezig toen een vrachtwagen met daarin de sigaretten de loods inreed. De verdachte heeft daarover verklaard dat hij wist dat er in de vrachtwagen sigaretten zaten. De verdachte heeft vervolgens bij het overpakken van de sigaretten geholpen. Hij verwachtte daarmee naar eigen zeggen wat zakgeld te krijgen.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wist dat het hier om onveraccijnsde sigaretten ging. Daarbij had hij de toegang tot de sigaretten (aangetroffen in de loods en in de bij de aanhouding in beslag genomen busjes) en daarmee ook, samen met anderen, de feitelijke beschikkingsmacht over deze onveraccijnsde sigaretten.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
4.3.
Merkvervalsing (feit 3)
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat monsters van de onder verdachte aangetroffen en inbeslaggenomen sigaretten door de merkhouder van de desbetreffende sigarettenmerken zijn onderzocht. Uit de schriftelijk verklaringen van die merkhouders volgt dat sigaretten nagemaakt en daarmee vals zijn. Dat volgt tevens uit de afgeluisterde gesprekken waarin over illegale sigaretten wordt gesproken en uit de omstandigheid dat geen van de inbeslaggenomen producten in de originele verpakking zat. Door onder zodanig verdachte omstandigheden te handelen heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het voorhanden hebben van illegale sigaretten en daarmee ook merkvervalste sigaretten aanvaard.
Beoordeling
De vaststelling dat een deel van de mede onder de verdachte aangetroffen en inbeslaggenomen sigaretten merkvervalst is volgt alleen uit een door de betrokken merkhouders opgestelde verklaring ten aanzien van een aantal monsters. Het door de officier van justitie aangevoerde ‘steunbewijs’ daarvoor vindt de rechtbank onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Dat in de contacten tussen verdachten wordt gesproken over illegale sigaretten hoeft niet op merkvervalst te duiden, maar kan ook alleen zien op het onveraccijnsd zijn. Dat pakjes sigaretten in andere dozen of verpakkingen zitten dan origineel van de fabrikant maakt die pakjes nog niet merkvervalst. Ook kan op grond van het dossier niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld welke van de inbeslaggenomen sigaretten dan precies vals of vervalst zouden zijn.
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.4.
Criminele organisatie (feit 1)
Om te kunnen spreken van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander persoon die als oogmerk het plegen van misdrijven heeft. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat de deelnemer aan een dergelijke organisatie heeft samengewerkt, althans bekend is geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Het is evenmin vereist dat de deelnemer precies wist op welke misdrijven het oogmerk van de organisatie was gericht. De deelnemer dient in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven.
In de tenlastelegging zijn als misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht opgenomen het voorhanden hebben van accijnsgoederen (sigaretten) die niet volgens de Wet op de Accijns in de heffing zijn betrokken (verder de accijnsfeiten) en het - kort gezegd - handelen in merkvervalste sigaretten. Op eerder uiteengezette gronden vindt de rechtbank ook voor het oogmerk om te handelen in merkvervalste sigaretten het bewijs ontoereikend.
De vraag die dan voor ligt is of de accijnsfeiten in een georganiseerd verband, in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht, zijn gepleegd. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
In de in het afgeluisterde telefoongesprekken wordt tussen de deelnemers daaraan telkens gesproken over sigaretten, merken, prijzen (ver beneden de reguliere marktprijs) hoeveelheden, wel of niet aanwezige ‘stickers’. Er worden telkens afspraken gemaakt over wat er geleverd kan worden en hoeveel er afgenomen wordt en er worden afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten.
Bij de observaties naar aanleiding van deze gesprekken zijn verscheidene verdachten in wisselende samenstellingen gezien, bij verschillende opslagplaatsen, is gezien dat dozen werden overgedragen van uit busjes naar andere busjes en bij de verschillende aanhoudingen zijn vervolgens grote partijen onveraccijnsde sigaretten aangetroffen. Op de aanhouding van een aantal verdachten uit het onderzoek, bij een loods in Noordwijkerhout op 20 februari 2018, waar zij samen aanwezig waren, zijn telefoongesprekken gevolgd van andere verdachten over deze inval en aanhoudingen, met waarschuwingen daar niet meer heen te gaan.
Voorts is uit de afgeluisterde gesprekken en observaties, in samenhang met overige onderzoeksresultaten – verklaringen, doorzoekingen, onderzoek aan de inbeslaggenomen sigaretten – gebleken dat het veelal ging om sigaretten die door deelnemers aan de organisatie (al dan niet met andere onbekend gebleven personen) uit het buitenland werden aangevoerd, in Nederland door deelnemers naar opslagplaatsen werden geleid en daar door deelnemers werden omgepakt en werden geleverd aan andere deelnemers om te worden verkocht, veelal aan Poolse supermarkten. Er is dus sprake geweest van een zekere rolverdeling – al dan niet wisselend per deelnemer – van importeur, leverancier, afnemer, regelaar van faciliteiten (opslagplaatsen, vervoermiddelen).
De rechtbank is gelet op voornoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat sprake is van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht en de verdachte heeft daar in de ten laste gelegde periode ook aan deelgenomen.
De verdediging heeft betoogd dat ten aanzien van de verdachte slechts sprake is van een geringe rol in het geheel. De rechtbank onderkent dat de bewezen rol van de verdachte van wat kortere duur is dan die van een aantal van zijn medeverdachten maar acht die - het regelen van de loods in Noordwijkerhout, het opvangen van de vrachtwagen met de betrokken sigaretten bij de loods de avond voor zijn aanhouding, het regelen van de dozen waarin de sigaretten werden overgepakt en het helpen bij het overpakken - voldoende substantieel om van deelneming aan het georganiseerde verband te kunnen spreken.
Het onder 1 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode vanaf 1 oktober 2017 tot en met 20 februari 2018 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van meerdere natuurlijke personen, te weten hij, verdachte en [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 7] en [naam medeverdachte 8] en een of meer andere personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het voorhanden hebben van accijnsgoederen (te weten sigaretten) die niet volgens de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing zijn betrokken ;
2.
hij op 20 februari 2018 te Noordwijkerhout, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk accijnsgoederen, te weten circa 2.278.580 stuks sigaretten voorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;

2. medeplegen van opzettelijke overtreding van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De verdachte heeft zich in georganiseerd verband bezig gehouden met het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten. Deze sigaretten, uit het buitenland Nederland binnen gesmokkeld, werden, in vaak grote hoeveelheden, opgeslagen, (opnieuw) verpakt, (door-) verkocht en daadwerkelijk geleverd. Uiteindelijk werden de betrokken sigaretten verkocht aan de consument in verschillende supermarkten.
Door deze handel is de reguliere handel in sigaretten verstoord. Bonafide handelaren is hiermee oneerlijke concurrentie aangedaan door de verkoop van sigaretten ver beneden de reguliere prijs. Door het niet kunnen innen van de accijns is voorts de Nederlandse Staat een aanzienlijk bedrag misgelopen. Het met de accijnsheffing tevens beoogde doel, het terugdringen van roken vanwege de enorme gezondheidsrisico’s, is hiermee ondermijnd.
De verdachte heeft zich aan deze nadelige effecten kennelijk niets gelegen laten liggen en alleen zijn eigen winstbejag voor ogen gehad. Dat rekent de rechtbank hem aan en daarop kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De door de officier van justitie geëiste onvoorwaardelijke gevangenisstraf vindt de rechtbank echter niet passend. De rechtbank acht minder bewezen en houdt rekening met het feit dat verdachte al financieel is getroffen door de naheffingsaanslagen van de fiscus.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat, hoewel in georganiseerd verband, de duur van de bewezen bijdrage van verdachte aan de georganiseerde handel beperkt is. Daarmee houdt de rechtbank meer rekening dan de officier van justitie kennelijk heeft gedaan. Zij ziet daarin, en in het feit dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, aanleiding het onvoorwaardelijke deel van de straf op te leggen in de vorm van een maximale werkstraf, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarmee heeft de rechtbank tevens de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, waarvan in onderhavig geval sprake is, gecompenseerd. Gezien het tijdverloop zal de rechtbank de proeftijd bij de op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf vast stellen op één jaar.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
1 (één) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
234 (tweehonderdvierendertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
117 (honderdzeventien) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Empelen en mr. V.E. Scholtens, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode vanaf 1 oktober 2017 tot en met 20 februari
2018 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een
organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van
meerdere natuurlijke personen en/of rechtspersonen, te weten hij, verdachte
en/of [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte 9]
en/of [naam medeverdachte 4] en/of [naam medeverdachte 5] en/of [naam medeverdachte 6] en/of
[naam medeverdachte 7] en/of [naam medeverdachte 8] en/of een of meer andere
(rechts)perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het voorhanden hebben van accijnsgoederen (te weten sigaretten) die niet
volgens de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing zijn betrokken
(artikel 5 lid 1 onder b juncto 97 Wet op de Accijns); en/of
- het invoeren en/of doorvoeren en/of uitvoeren en/of verkopen en/of te koop
aanbieden en/of afleveren en/of uitdelen en/of in voorraad hebben van
vervalste en/of wederrechtelijk vervaardigde waren (te weten sigaretten)
(artikel 337 lid 1 Wetboek van Strafrecht);
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 20 februari 2018 te Noordwijkerhout, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, opzettelijk (een) accijnsgoed(eren), te weten (circa)
2.278.580 stuks sigaretten (AMB-025B), althans (telkens) (een) (grote)
hoeveelhe(i)d(en) sigaretten, voorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten
niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren
betrokken;
art 5 lid 1 onder b Wet op de accijns
art 97 Wet op de accijns
3.
hij op of omstreeks 20 februari 2018 te Noordwijkerhout, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, (telkens) opzettelijk
-valse, vervalste en/of wederrechtelijk vervaardigde merken, en/of
-waren, die zelf of op hun verpakking valselijk zijn voorzien van de
handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had, en/of
-waren, die ter aanduiding van herkomst, valselijk van de naam van een
bepaalde plaats, met bijvoeging van een verdichte handelsnaam, zijn voorzien,
en/of
-waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of
een merk waarop een ander recht heeft, zij het dan ook met een geringe
afwijking, is nagebootst, en/of
-waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertonen als
een tekening of model waarop een ander recht had, dan wel daarmede slechts
ondergeschikte verschillen vertonen,
te weten een of meer sigaret(ten) en/of een of meer sigarettenpakje(s)
(telkens) voorzien van de merknaam/merknamen Marlboro en/of LM en/of Pall Mall,
althans één of meer sigaret(ten) en/of éen of meer sigarettenpakje(s)
(telkens) heeft ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of verkocht
en/of te koop heeft aangeboden en/of afgeleverd en/of uitgedeeld en/of in
voorraad heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, van het plegen van dit misdrijf zijn beroep maakt
en/of het plegen van dit misdrijf als bedrijf uitoefent;
art 337 lid 3 Wetboek van Strafrecht