ECLI:NL:RBROT:2020:7019

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
10/993013-18 en 10/993001-20 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Organiseerde accijnsfraude met sigaretten en identiteitsfraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 augustus 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij georganiseerde accijnsfraude met sigaretten en identiteitsfraude. De verdachte was samen met meerdere medeverdachten betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer en verkoop van onveraccijnsde sigaretten. Het onderzoek, uitgevoerd door de FIOD onder de naam 'Watercypres', onthulde dat grote partijen sigaretten zonder betaling van accijns vanuit het buitenland naar Nederland werden gesmokkeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verweer dat hij geen wetenschap had van de illegale activiteiten, voldoende betrokkenheid had bij de organisatie en de handel in onveraccijnsde sigaretten. De rechtbank verklaarde de verdachte schuldig aan het voorhanden hebben van accijnsgoederen en deelname aan een criminele organisatie, maar sprak hem vrij van merkvervalsing wegens onvoldoende bewijs.

Daarnaast was de verdachte ook betrokken bij identiteitsfraude. Hij had een vals identiteitsbewijs in zijn bezit en maakte gebruik van dit document. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat het identiteitsbewijs vals was en dat hij dit document gebruikte om zich te legitimeren tegenover opsporingsambtenaren. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 14 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en bepaalde een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en verminderde de straf met één maand. De in beslag genomen voorwerpen, waaronder het vals identiteitsbewijs, werden onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/993013-18 en 10/993001-20 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 10 augustus 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ( [land verdachte] ),
raadsman mr. L.C. Blok, advocaat te Den Haag.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 24, 25, 26 en 29 juni 2020 en 27 juli 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is onder parketnummer 10/993001-20 ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
Daarnaast is aan de verdachte onder parketnummer 10/993013-18 ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De teksten van de (nader omschreven) tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van der Zwan heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/993013-18 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde en het onder parketnummer 10/993001-20 onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering (parketnummer 10/993001-20)
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Inleiding (parketnummer 10/993013-18)
Van het landelijk werkend projectteam “Smoke screen project” van de FIOD dat onderzoek doet naar criminele samenwerkingsverbanden die zich bezig houden met de productie, handel en doorvoer van illegale sigaretten, ontving de FIOD Den Haag in 2016 TCI informatie over vermoedelijke accijnsfraude via onder meer de supermarkt [naam supermarkt] in Den Haag. Uit het opsporingsonderzoek dat hierna door de FIOD onder de naam Watercypres is uitgevoerd - afgeluisterde telefoongesprekken, observaties, inbeslagnames, verklaringen - komt het volgende beeld naar voren. Grote partijen sigaretten - origineel, of soms nagemaakt - worden zonder afdracht van Nederlandse accijns vanuit het buitenland (vermoedelijk Polen en/of Oekraïne) in vrachtwagens naar Nederland gesmokkeld. Eenmaal in Nederland worden de sigaretten soms opgeslagen in loodsen en soms direct doorverkocht aan verschillende supermarkten, van waaruit ook onderling transacties plaatsvinden. De betrokken verdachten werken samen volgens een vast handelspatroon, waarbij zij in wisselende combinaties over en weer sigaretten (door)verkopen en elkaar ook op de hoogte brengen van controles door de douane. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat bij deze transacties berekende prijzen (€ 15,- tot € 30,- per slof sigaretten) ver beneden de reguliere prijs liggen van een slof sigaretten waarover de accijns is betaald (€ 60,- tot € 70,- per slof). Van de sigaretten die op basis van deze gesprekken en observaties door de FIOD tijdens het onderzoek in beslag werden genomen, is ook steeds gebleken dat daaraan daadwerkelijk het Nederlands accijnszegel ontbrak. Geen van de verdachten had een vergunning in de zin van de Wet op de accijns om sigaretten op te slaan of voorhanden te hebben, al dan niet onder schorsing van accijns.
Hierna zal de rechtbank aangeven welk ten laste gelegd aandeel daarin ten aanzien van de verdachte bewezen kan worden geacht.
4.3.
Voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten (feit 2 parketnummer 10/993013-18)
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte geen wetenschap van en beschikkingsmacht over de aangetroffen sigaretten heeft gehad. De verdachte beschikte niet over een sleutel van de loods en wist niet welke goederen in de dozen werden vervoerd. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Beoordeling
De officier van justitie heeft het handelen in onveraccijnsde sigaretten ten laste gelegd als overtreding van artikel 5 van de Wet op de accijns, te weten het voor handen hebben van dergelijke sigaretten.
Voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten, is vereist dat de verdachte feitelijke beschikkingsmacht had over de betreffende onveraccijnsde sigaretten. Volgens vaste jurisprudentie (zie onder andere Hof Den Bosch 18 maart 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1054) is hiervan sprake als de persoon de hoedanigheid van de goederen kent, daartoe daadwerkelijk toegang heeft en tevens weet of redelijkerwijze moet weten dat de goederen niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in Nederland in de heffing zijn betrokken.
De medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij heeft gehandeld in onveraccijnsde sigaretten met een zekere ‘ [naam persoon 1] ’. In het dossier bevinden zich tapgesprekken waarin de medeverdachte [naam medeverdachte 1] spreekt met deze [naam persoon 1] . Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat [naam persoon 1] gebruik maakt van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] . Wanneer de medeverdachte [naam medeverdachte 1] een foto van de verdachte wordt voorgehouden, verklaart hij dat dat de betreffende [naam persoon 1] is met wie hij meermalen heeft gesproken.
Naar aanleiding van tapgesprekken over een op handen zijnde levering van sigaretten door genoemde [naam persoon 1] aan de medeverdachte [naam medeverdachte 1] wordt bij een observatie op 9 februari 2018 een kale man gezien die uit een grijze Audi met het Nederlandse kenteken [kentekennummer] stapt. Deze man wordt later herkend als de verdachte. Bij een eerdere door de verdachte telefonisch afgesproken levering aan [naam medeverdachte 1] wordt op 8 november 2017 in De Kwakel eveneens een kale man in de genoemde grijze Audi geobserveerd.
Opnieuw naar aanleiding van tapgesprekken wordt de verdachte op 20 februari 2018 samen met een aantal medeverdachten aangehouden bij een loods in Noordwijkerhout. In deze loods wordt een grote hoeveelheid onveraccijnsde sigaretten aangetroffen. Op basis van deze feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat de verdachte de [naam persoon 1] is waarmee de medeverdachte [naam medeverdachte 1] meermalen telefonisch heeft gesproken.
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte geen wetenschap en feitelijke beschikkingsmacht over de ten laste gelegde hoeveelheden sigaretten heeft gehad. Deze verklaring acht de rechtbank in het licht van voornoemde bewijsmiddelen niet aannemelijk. De verdachte heeft meermalen gesproken over handel in onveraccijnsde sigaretten, wordt meermalen geobserveerd bij afspraken daaromtrent en wordt tot slot na het maken van een afspraak met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] aangehouden bij de loods in Noordwijkerhout, waar hij de avond daarvoor nog aanwezig was en waarin een grote hoeveelheid onveraccijnsde sigaretten wordt aangetroffen. Hieruit volgt dat de verdachte wist dat het over onveraccijnsde goederen ging en, samen met anderen, de toegang daartoe had. De omstandigheid dat hij naar eigen zeggen niet beschikte over de sleutel van de loods doet daaraan niet af. Het verweer wordt verworpen.
4.4.
Merkvervalsing (feit 3 parketnummer 10/993013-18)
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat monsters van de onder verdachte aangetroffen en inbeslaggenomen sigaretten door de merkhouder van de desbetreffende sigarettenmerken zijn onderzocht. Uit de schriftelijk verklaringen van die merkhouders volgt dat sigaretten nagemaakt en daarmee vals zijn. Dat volgt tevens uit de afgeluisterde gesprekken waarin over illegale sigaretten wordt gesproken en uit de omstandigheid dat geen van de inbeslaggenomen producten in de originele verpakking zat. Door onder zodanig verdachte omstandigheden te handelen heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het voorhanden hebben van illegale sigaretten en daarmee ook merkvervalste sigaretten aanvaard.
Beoordeling
De vaststelling dat een deel van de mede onder de verdachte aangetroffen en inbeslaggenomen sigaretten merkvervalst is volgt alleen uit een door de betrokken merkhouders opgestelde verklaring ten aanzien van een aantal monsters. Het door de officier van justitie aangevoerde ‘steunbewijs’ daarvoor vindt de rechtbank onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Dat in de contacten tussen verdachten wordt gesproken over illegale sigaretten hoeft niet op merkvervalst te duiden, maar kan ook alleen zien op het onveraccijnsd zijn. Dat pakjes sigaretten in andere dozen of verpakkingen zitten dan origineel van de fabrikant maakt die pakjes nog niet merkvervalst. Ook kan op grond van het dossier niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld welke van de inbeslaggenomen sigaretten dan precies vals of vervalst zouden zijn.
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.5.
Criminele organisatie (feit 1 parketnummer 10/993013-18)
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat geen sprake is van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, nu tussen de verschillende verdachten geen nauwe en bewuste samenwerking bestond. Daarnaast is de betrokkenheid van de verdachte zeer beperkt gebleken en heeft hij geen substantiële bijdrage geleverd aan de totstandkoming van de ten laste gelegde feiten.
Beoordeling
Om te kunnen spreken van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander persoon die als oogmerk het plegen van misdrijven heeft. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat de deelnemer aan een dergelijke organisatie heeft samengewerkt, althans bekend is geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Het is evenmin vereist dat de deelnemer precies wist op welke misdrijven het oogmerk van de organisatie was gericht. De deelnemer dient in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven.
In de tenlastelegging zijn als misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht opgenomen het voorhanden hebben van accijnsgoederen (sigaretten) die niet volgens de Wet op de Accijns in de heffing zijn betrokken (verder de accijnsfeiten) en het – kort gezegd – handelen in merkvervalste sigaretten. Op eerder uiteengezette gronden vindt de rechtbank ook voor het oogmerk om te handelen in merkvervalste sigaretten het bewijs ontoereikend.
De vraag die dan voor ligt is of de accijnsfeiten in een georganiseerd verband, in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht, zijn gepleegd. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
In de in het onderzoek afgeluisterde telefoongesprekken wordt tussen de deelnemers daaraan telkens gesproken over sigaretten, merken, prijzen (ver beneden de reguliere marktprijs) hoeveelheden, wel of niet aanwezige ‘stickers’. Er worden telkens afspraken gemaakt over wat er geleverd kan worden en hoeveel er afgenomen wordt en er worden afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten.
Bij de observaties naar aanleiding van deze gesprekken zijn verscheidene verdachten in wisselende samenstellingen bij verschillende opslagplaatsen gezien, is gezien dat dozen werden overgedragen van uit busjes naar andere busjes en bij de verschillende aanhoudingen zijn vervolgens grote partijen onveraccijnsde sigaretten aangetroffen. Op de aanhouding van een aantal verdachten uit het onderzoek, bij een loods in Noordwijkerhout op 20 februari 2018, waar zij samen aanwezig waren, zijn telefoongesprekken gevolgd van andere verdachten over deze inval en aanhoudingen, met waarschuwingen daar niet meer heen te gaan.
Voorts is uit de afgeluisterde gesprekken en observaties, in samenhang met overige onderzoeksresultaten – verklaringen, doorzoekingen, onderzoek aan de inbeslaggenomen sigaretten – gebleken dat het veelal ging om sigaretten die door deelnemers aan de organisatie (al dan niet met andere onbekend gebleven personen) uit het buitenland werden aangevoerd, in Nederland door deelnemers naar opslagplaatsen werden geleid en daar door deelnemers werden omgepakt en werden geleverd aan andere deelnemers om te worden verkocht, veelal aan Poolse supermarkten. Er is dus sprake geweest van een zekere rolverdeling - al dan niet wisselend per deelnemer - van importeur, leverancier, afnemer, regelaar van faciliteiten (opslagplaatsen, vervoermiddelen).
De rechtbank is gelet op voornoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat sprake is van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht en de verdachte heeft daar in de ten laste gelegde periode ook aan deelgenomen.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte voldoende intensief heeft samengewerkt met medeverdachten om van een aandeel in deze criminele organisatie te kunnen spreken. Hij heeft meerdere telefoongesprekken gevoerd, sigaretten geleverd en daartoe ook afspraken gemaakt en is uiteindelijk samen met een aantal medeverdachten aangehouden bij een loods alwaar een grote hoeveelheid onveraccijnsde sigaretten is aangetroffen. Zijn rol als leverancier merkt de rechtbank als voldoende substantieel aan. Het verweer wordt verworpen.
4.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/993013-18 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/993001-20 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft het bewezen verklaarde feit/de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Parketnummer: 10/993013-18
1.
hij in de periode vanaf 1 oktober 2017 tot en met 20 februari 2018 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van meerdere natuurlijke personen, te weten hij, verdachte en [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 7] en [naam medeverdachte 8] en een of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- het voorhanden hebben van accijnsgoederen (te weten sigaretten) die niet volgens de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing zijn betrokken;
2.
hij in de periode van 1 november 2017 tot en met 20 februari 2018 te Noordwijkerhout en ’s-Gravenhage en Rijswijk en De Kwakel (gemeente Uithoorn), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk accijnsgoederen, te weten/waaronder:
- circa 2.278.580 stuks sigaretten (op of omstreeks 20 februari 2018);
en
- een grote hoeveelheid sigaretten (op of omstreeks 8 november 2017) (OBS-005);
- een grote hoeveelheid sigaretten (op of omstreeks 9 februari 2018) (OBS-016),
voorhanden heeft gehad, terwijl telkens die sigaretten niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken;
Parketnummer: 10/993001-20
1.
hij in de periode van 20 februari 2018 tot en met 24 oktober 2019, in Nederland, een identiteitskaart als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een identiteitskaart uit Polen met nummer [nummer indentiteitsbewijs] ,
op naam gesteld van [naam persoon 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ), en waarop een foto was afgebeeld van hem, verdachte, waarvan hij, verdachte, wist dat deze vals was, voorhanden heeft gehad;
en
hij in de periode van 20 februari 2018 tot en met 24 oktober 2019, in Nederland, gebruik heeft gemaakt van een identiteitskaart als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een identiteitskaart uit Polen met nummer [nummer indentiteitsbewijs] , op naam gesteld van [naam persoon 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ), en waarop een foto was afgebeeld van hem, verdachte, waarvan hij, verdachte, wist dat deze vals was, bestaande dat gebruik hierin dat verdachte zich met die kaart heeft gelegitimeerd jegens een of meer medewerkers van de FIOD;
2.
hij op 29 augustus 2019 te Rotterdam, althans in Nederland, een geschrift, te weten een proces-verbaal opgemaakt door de rechter-commissaris in strafzaken, bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft doen opmaken , immers heeft hij, verdachte,
valselijk en in strijd met de waarheid een proces-verbaal van het getuigenverhoor van hem, verdachte, d.d. 29 augustus 2019 (RC-nummer: [RC-nummer] ) ondertekend met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [naam persoon 2]
,geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
,zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst door (een) ander(en) te doen gebruiken;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer: 10/993013-18

1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;

2. medeplegen van opzettelijke overtreding van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod, meermalen gepleegd;

Parketnummer: 10/993001-20

1. een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht voorhanden hebben, waarvan hij weet dat het vals is

en
opzettelijk gebruik maken van een vals identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht;

2..valsheid in geschrift.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De verdachte heeft zich gedurende een periode van circa 5 maanden in georganiseerd verband bezig gehouden met het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten. Deze sigaretten, uit het buitenland Nederland binnen gesmokkeld, werden, in vaak grote hoeveelheden, opgeslagen, (opnieuw) verpakt, (door-)verkocht en daadwerkelijk geleverd. Uiteindelijk werden de betrokken sigaretten verkocht aan de consument in verschillende supermarkten.
Door deze handel is de reguliere handel in sigaretten verstoord. Bonafide handelaren is hiermee oneerlijke concurrentie aangedaan door de verkoop van sigaretten ver beneden de reguliere prijs. Door het niet kunnen innen van de accijns is voorts de Nederlandse Staat een aanzienlijk bedrag misgelopen. Het met de accijnsheffing tevens beoogde doel, het terugdringen van roken vanwege de enorme gezondheidsrisico’s, is hiermee ondermijnd.
De verdachte heeft zich aan deze nadelige effecten kennelijk niets gelegen laten liggen en alleen zijn eigen winstbejag voor ogen gehad. Dat rekent de rechtbank hem aan en daarop kan niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De door de officier van justitie geëiste onvoorwaardelijke gevangenisstraf vindt de rechtbank te hoog. De rechtbank acht minder bewezen en houdt rekening met het feit dat verdachte financieel wordt getroffen door de naheffingsaanslagen van de fiscus.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en ziet zij, anders dan de officier van justitie, aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. Gezien het tijdverloop zal de proeftijd daarbij worden gesteld op één jaar.
De rechtbank stelt tot slot vast dat er sprake is van een overschrijding de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Deze overschrijding is niet toe te rekenen aan de verdachte en dient gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf. Gelet hierop zal de rechtbank de op te leggen gevangenisstraf verminderen met één maand.

8..In beslag genomen voorwerpen

De officier van justitie heeft gevorderd het in de zaak met parketnummer 10/993001-20 in beslag genomen Poolse identiteitsbewijs ( [nummer indentiteitsbewijs] ) te onttrekken aan het verkeer.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd.
De rechtbank zal overeenkomstig de vordering van de officier van justitie beslissen, nu de onder parketnummer 10/993001-20 bewezen feiten met behulp van voornoemde voorwerp zijn begaan.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 47, 57, 140, 225 en 231 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/993013-18 onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/993013-18 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en de onder parketnummer 10/993001-20 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 (drie) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
1 (één) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Document
LAND POLEN [nummer indentiteitsbewijs]
(vervalst Pools ID-bewijs).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Empelen en mr. V.E. Scholtens, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken.
Bijlage I
Teksten tenlastelegging (parketnummer 10/993001-20) en nader omschreven tenlastelegging (parketnummer 10/993013-18)
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Parketnummer: 10/993013-18
1.
hij in of omstreeks de periode vanaf 1 oktober 2017 tot en met 20 februari
2018 te Noordwijkerhout en/of 's-Gravenhage en/of Rijswijk en/of De Kwakel
(gemeente Uithoorn), in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een
organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van
meerdere natuurlijke personen en/of rechtspersonen, te weten hij, verdachte
en/of [naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 3]
en/of [naam medeverdachte 4] en/of [naam medeverdachte 5] en/of [naam medeverdachte 6] en/of
[naam medeverdachte 7] en/of [naam medeverdachte 8] en/of een of meer andere
(rechts)perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- het voorhanden hebben van accijnsgoederen (te weten sigaretten) die niet
volgens de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing zijn betrokken
(artikel 5 lid 1 onder b juncto 97 Wet op de Accijns); en/of
- het invoeren en/of doorvoeren en/of uitvoeren en/of verkopen en/of te koop
aanbieden en/of afleveren en/of uitdelen en/of in voorraad hebben van
vervalste en/of wederrechtelijk vervaardigde waren (te weten sigaretten)
(artikel 337 Wetboek van Strafrecht);
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2017 tot en met 20 februari 2018
te Noordwijkerhout en/of’s-Gravenhage en/of Rijswijk en/of De Kwakel
(gemeente Uithoorn), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een)
ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een)
accijnsgoed(eren), te weten/waaronder:
(circa) 2.278.580 stuks sigaretten (op of omstreeks 20 februari 2018);
en/of
(circa) 100.000 stuks sigaretten, althans een (grote) hoeveelheid
sigaretten (op of omstreeks 8 november 2017) (OBS-005);
(circa) 320.000 stuks sigaretten, althans een (grote) hoeveelheid
sigaretten (op of omstreeks 9 februari 2018) (OBS-016),
in elk geval (telkens) een (grote) hoeveelhe(i)d(en) sigaretten voorhanden heeft
gehad, terwijl (telkens) die sigaretten niet overeenkomstig de bepalingen van de
Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken;
artikel 5 lid 1 onder b Wet op de accijns
artikel 97 Wet op de accijns
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2017 tot en met 20 februari 2018
te Noordwijkerhout en/of’s-Gravenhage en/of Rijswijk en/of De Kwakel
(gemeente Uithoorn), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een)
ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk
valse, vervalste en/of wederrechtelijk vervaardigde merken, en/of
waren, die zelf of op hun verpakking valselijk zijn voorzien van de
handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had,
en/of
waren, die ter aanduiding van herkomst, valselijk van de naam van een
bepaalde plaats, met bijvoeging van een verdichte handelsnaam, zijn
voorzien, en/of
waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een
ander ofeen merk waarop een ander recht heeft, zij het dan ook met een
geringe afwijking, is nagebootst, en/of
waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertonen als
een tekening of model waarop een ander recht had, dan wel daarmede
slechts ondergeschikte verschillen vertonen,
te weten één of meer sigaret)ten) en/of éen of meer sigarettenpakje(s) (telkens)
voorzien van de merknaam/merknamen Marlboro en/of Pall Mall, althans één of
meer sigaret(ten) en/of één of meer sigarettenpakje(s) (telkens)heeft ingevoerd
en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/ofverkocht en/ofte koop heeft
aangeboden en/of afgeleverd en/of uitgedeeld en/of in voorraad heeft gehad,
terwijl de schuldige van het plegen van dit misdrijf zijn beroep maakt en/of het
plegen van dit misdrijf als bedrijf uitoefent en/of,
terwijl daardoor gemeen gevaar voor personen of goederen te duchten is;
artikel 337 lid 1b juncto lid 3 juncto lid 4 Wetboek van Strafrecht
Parketnummer: 10/993001-20
1.
hij
op een of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 20 februari 2018 tot en met 24 oktober 2019,
te Alphen aan den Rijn en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland,
een reisdocument en/of identiteitskaart als bedoeld in artikel 1 van de Wet op
de identificatieplicht,
te weten een identiteitskaart van/uit Polen met nummer [nummer indentiteitsbewijs] ,
op naam gesteld van [naam persoon 2] , geboren op [geboortedatum] te
[geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
en waarop een foto was afgebeeld van hem, verdachte,
waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals
of vervalst was,
heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad;
en/of
hij
op een of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 20 februari 2018 tot en met 24 oktober 2019,
te Alphen aan den Rijn en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland,
gebruik heeft gemaakt van een reisdocument en/of identiteitskaart als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht,
te weten een identiteitskaart van/uit Polen met nummer [nummer indentiteitsbewijs] , op naam
gesteld van [naam persoon 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
( [geboorteland] ),
en waarop een foto was afgebeeld van hem, verdachte,
waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals
of vervalst was,
bestaande dat gebruik hierin dat verdachte zich met dat document/die kaart
(telkens) heeft gelegitimeerd jegens een of meer medewerkers van de FIOD,
althans een of meer opsporingsambtenaren,
en/of jegens de rechter-commissaris in strafzaken en/of zijn/haar griffier(s)
en/of (de voorzitter van) de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank
Rotterdam;
art 231 lid 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij
op of omstreeks 29 augustus 2019
te Rotterdam, althans in Nederland,
een geschrift, te weten een proces-verbaal opgemaakt door de
rechter-commissaris in strafzaken,
bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk heeft doen opmaken en/of heeft
vervalst en/of heeft doen vervalsen,
immers heeft hij, verdachte,
valselijk en in strijd met de waarheid
een proces-verbaal van het getuigenverhoor van hem, verdachte,
d.d. 29 augustus 2019 (RC-nummer: [RC-nummer] ) ondertekend met de/een handtekening
van [naam persoon 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
althans een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van
[naam persoon 2] voornoemd,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te
gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht