ECLI:NL:RBROT:2020:7021

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
10/996513-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Organiseerde accijnsfraude met onveraccijnsde sigaretten door criminele samenwerking

In de zaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een crimineel samenwerkingsverband genaamd Watercypres, heeft de rechtbank Rotterdam op 10 augustus 2020 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten in de periode van 13 tot en met 17 januari 2018. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 22 maanden, maar de rechtbank kwam tot een andere conclusie. Tijdens de zittingen in juni en juli 2020 werd bewijs gepresenteerd, waaronder afgeluisterde telefoongesprekken, observaties en de aanhouding van de verdachte op heterdaad met 1.000.000 onveraccijnsde sigaretten in zijn bestelbus. De rechtbank oordeelde dat de verdachte feitelijke beschikkingsmacht had over deze sigaretten en dat hij wist dat deze niet overeenkomstig de Wet op de Accijns waren betrokken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het voorhanden hebben van een grotere hoeveelheid sigaretten (3.500.000 stuks) omdat er onvoldoende bewijs was dat deze binnen de ten laste gelegde periode waren geleverd.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van opzettelijke overtreding van het verbod in artikel 5 van de Wet op de accijns. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor de reguliere handel en de financiële schade voor de Staat. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank besloot ook tot verbeurdverklaring van de in beslag genomen telefoon, die was gebruikt bij het bewezen feit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/996513-18
Datum uitspraak: 10 augustus 2020
Tegenspraak (artikel 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
gemachtigd raadsman mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24, 25, 26 en 29 juni 2020 en 27 juli 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van der Zwan heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Verdachte is naar voren gekomen in een opsporingsonderzoek van de FIOD naar een crimineel samenwerkingsverband dat zich bezig zou houden met de productie, handel en doorvoer van illegale sigaretten, onder de naam Watercypres. Afgeluisterde telefoongesprekken leidden naar een onderschepping van sigaretten op 17 januari 2018. Het onderzoek hiernaar is onder de naam Goudvis, naast onderzoek Watercypres, voortgezet.
Aan verdachte is het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten in de periode van 13 tot en met 17 januari 2018 ten laste gelegd.
4.2.
Bewijswaardering
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de tapgesprekken tussen de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] , de observaties en zijn aanhouding op heterdaad op 17 januari 2018, het voorhanden hebben van zowel de ten laste gelegde hoeveelheid van 1.000.000 sigaretten alsook de hoeveelheid van 3.500.000 sigaretten wettig en overtuigend bewezen is.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de ten laste gelegde hoeveelheid van 1.000.000 sigaretten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de ten laste gelegde hoeveelheid van 3.500.000 sigaretten heeft de verdediging betoogd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor het voorhanden hebben van deze sigaretten. Zowel de verdachte - bij monde van zijn raadsman - als de medeverdachte [naam medeverdachte] ontkennen. Deze partij is voorts nimmer onderschept, waardoor niet met zekerheid is te zeggen dat deze sigaretten er zijn geweest, dat ze zijn geleverd en/of dat ze onveraccijnsd waren. Er is slechts sprake van een vermoeden, dat verder niet wordt ondersteund door andere bevindingen in het dossier. De zich in het dossier bevindende tapgesprekken zijn onvoldoende voor een bewezenverklaring. De verdachte dient daarom partieel te worden vrijgesproken.
Beoordeling
Voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten is vereist dat de verdachte feitelijke beschikkingsmacht had over de betreffende onveraccijnsde sigaretten. Volgens vaste jurisprudentie (zie onder andere Hof Den Bosch 18 maart 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1054) is hiervan sprake als de persoon de hoedanigheid van de goederen kent, daartoe daadwerkelijk toegang heeft en weet of redelijkerwijze moet weten dat de goederen niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in Nederland in de heffing zijn betrokken.
De verdachte is op 17 januari 2018 op de Rijksweg A20 in een bestelbus aangehouden. In de bestelbus is een hoeveelheid van 1.000.000 onveraccijnsde sigaretten aangetroffen. Uit observatie blijkt dat de verdachte deze bestelbus eerder die dag heeft opgehaald van het parkeerterrein bij een vestiging van Intratuin, waar de bestelbus door anderen was neergezet. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat de in beslag genomen sigaretten door de verdachte geleverd zouden worden aan de medeverdachte [naam medeverdachte] , die in nauw contact stond met de verdachte over deze levering en ook concrete afspraken met hem had gemaakt over de betaling ervan. Uit deze feiten en omstandigheden volgt dat de verdachte op 17 januari 2018 tezamen en in vereniging een hoeveelheid van 1.000.000 onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad. Hij had de toegang daartoe en hij wist blijkens de tapgesprekken dat het sigaretten betrof. Uit het feit dat de prijs waarover in de afgeluisterde gesprekken wordt gesproken ver beneden de reguliere prijs ligt van een slof sigaretten waarover de accijns is betaald, leidt de rechtbank af dat de verdachte ook wist dat deze sigaretten onveraccijnsd waren. Uit het onderzoek is gebleken dat de verdachte geen vergunning had om sigaretten op te slaan of voorhanden te hebben, al dan niet onder schorsing van accijns.
Ten aanzien van het ten laste gelegde voorhanden hebben van een hoeveelheid van 3.500.000 onveraccijnsde sigaretten komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring. Uit de tapgesprekken valt af te leiden dat de medeverdachte [naam medeverdachte] op enig moment een hoeveelheid van 350 dozen sigaretten van de verdachte heeft gekocht en dat de verdachte deze sigaretten ook daadwerkelijk heeft geleverd. De ten laste gelegde periode, 13 januari 2018 tot en met 18 januari 2018, is echter dusdanig beperkt, dat de rechtbank niet kan vaststellen of deze hoeveelheid sigaretten binnen, dan wel omstreeks deze periode is geleverd, dan wel dat de verdachte deze sigaretten toen voorhanden heeft gehad. Gelet hierop zal de verdachte van dit onderdeel partieel worden vrijgesproken. Het verweer behoeft voor het overige geen bespreking.
Conclusie
Bewezen is het ten laste gelegde voor wat betreft de hoeveelheid van 1.000.000 onveraccijnsde sigaretten.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 17 januari 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk accijnsgoederen, te weten in totaal circa 1.000.000 stuks sigaretten voorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijke overtreding van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De verdachte is bij de opsporende instanties in beeld gekomen bij een langer lopend onderzoek naar grootscheepse handel in niet-veraccijnsde sigaretten. Hoewel zijn bewezen aandeel ziet op een zeer korte periode, heeft de verdachte kunnen beschikken over een grote hoeveelheid sigaretten en is hij blijkens de tapgesprekken ook gedurende enige tijd betrokken geweest bij de illegale verkoop en aflevering van onveraccijnsde sigaretten.
Door deze handel is de reguliere handel in sigaretten verstoord. Bonafide handelaren is hiermee oneerlijke concurrentie aangedaan door de verkoop van sigaretten, ver beneden de reguliere prijs. Door het niet kunnen innen van de accijns is voorts de Nederlandse Staat een aanzienlijk bedrag misgelopen. Het met de accijnsheffing tevens beoogde doel, het terugdringen van roken vanwege de enorme gezondheidsrisico’s, is hiermee ondermijnd.
De verdachte heeft zich aan deze nadelige effecten kennelijk niets gelegen laten liggen en alleen zijn eigen winstbejag voor ogen gehad. Dat rekent de rechtbank hem aan en daarop kan, gelet op de ernst van het feit, niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De door de officier van justitie geëiste onvoorwaardelijke gevangenisstraf vindt de rechtbank, nu zij komt tot een andere bewezenverklaring en ook gelet op straffen die in andere, soortgelijke zaken zijn opgelegd, te hoog. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld en naar aanleiding van de onderhavige feiten financieel ook is geconfronteerd met aanzienlijke naheffingsaanslagen van de fiscus. De rechtbank houdt rekening met het rapport van Reclassering Nederland van 31 mei 2019, waarin de gevolgen van deze strafzaak voor de persoonlijke situatie van de verdachte worden beschreven. Verder ziet de rechtbank, anders dan de officier van justitie, aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. Gezien het tijdverloop zal de proeftijd daarbij worden gesteld op één jaar.
De rechtbank stelt tot slot vast dat er sprake is van een overschrijding de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Deze overschrijding is niet toe te rekenen aan de verdachte en dient gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf. Gelet hierop zal de rechtbank de op te leggen gevangenisstraf verminderen met één maand.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen telefoon (Nokia zaktelefoon, kleur: zwart, IMEI: [IMEI-nummer] ) verbeurd te verklaren.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd.
De rechtbank zal overeenkomstig de vordering van de officier van justitie beslissen, nu het bewezen feit met behulp van dit voorwerp is begaan

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (vier) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
1 (één) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor het bewezen verklaarde feit:
Nokia zaktelefoon, kleur: zwart, IMEI: [IMEI-nummer] .
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Empelen en mr. V.E. Scholtens, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 13
januari 2018 tot en met 17 januari 2018 te Breda en/of Tilburg en/of Den
Haag, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een)
ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk
(een) accijnsgoed(eren), te weten in totaal (circa) 1.000.000 en/of 3.500.000
stuks sigaretten, in elk geval (telkens) een (grote) hoeveelhe(i)d(en)
sigaretten, voorhanden heeft gehad, terwijl (telkens) die sigaretten niet
overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren
betrokken;
art 5 lid 1 onder b Wet op de accijns
art 97 Wet op de accijns