In de zaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een crimineel samenwerkingsverband genaamd Watercypres, heeft de rechtbank Rotterdam op 10 augustus 2020 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten in de periode van 13 tot en met 17 januari 2018. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 22 maanden, maar de rechtbank kwam tot een andere conclusie. Tijdens de zittingen in juni en juli 2020 werd bewijs gepresenteerd, waaronder afgeluisterde telefoongesprekken, observaties en de aanhouding van de verdachte op heterdaad met 1.000.000 onveraccijnsde sigaretten in zijn bestelbus. De rechtbank oordeelde dat de verdachte feitelijke beschikkingsmacht had over deze sigaretten en dat hij wist dat deze niet overeenkomstig de Wet op de Accijns waren betrokken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het voorhanden hebben van een grotere hoeveelheid sigaretten (3.500.000 stuks) omdat er onvoldoende bewijs was dat deze binnen de ten laste gelegde periode waren geleverd.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van opzettelijke overtreding van het verbod in artikel 5 van de Wet op de accijns. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor de reguliere handel en de financiële schade voor de Staat. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank besloot ook tot verbeurdverklaring van de in beslag genomen telefoon, die was gebruikt bij het bewezen feit.