ECLI:NL:RBROT:2020:703

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
C/10/587499 / JE RK 19-3702
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling van kinderen na huiselijk geweld en zorgproblemen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 januari 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de Raad voor de Kinderbescherming inzake de ondertoezichtstelling van drie minderjarige kinderen, [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3]. De Raad heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de conflicten tussen de ouders en huiselijk geweld. De ouders zijn door hun scheiding in een heftige strijd verwikkeld geraakt, waarbij de kinderen getuige zijn geweest van gewelddadige incidenten. De vader heeft een contact- en locatieverbod gekregen, maar blijft contact zoeken met de moeder, wat de situatie verergert. De moeder kampt met gezondheidsproblemen, wat haar zorg voor de kinderen bemoeilijkt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende in staat zijn om samen afspraken te maken in het belang van de kinderen en dat de hulpverlening in het vrijwillige kader niet effectief is gebleken. De kinderrechter heeft daarom besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West, met ingang van 10 januari 2020 tot 10 januari 2021. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/587499 / JE RK 19-3702
datum uitspraak: 10 januari 2020

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind 1] ,

geboren op [geboortedatum kind 1] 2012 te [geboorteplaats kind 1] , hierna te noemen [naam kind 1] ,

[naam kind 2] ,

geboren op [geboortedatum kind 2] 2015 te [geboorteplaats kind 2] , hierna te noemen [naam kind 2] ,

[naam kind 3] ,

geboren op [geboortedatum kind 3] 2017 te [geboorteplaats kind 3] , hierna te noemen [naam kind 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, ingeschreven te [woonplaats vader] , feitelijk verblijvende te [verblijfplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 6 december 2019, ingekomen bij de griffie op 10 december 2019.
Op 10 januari 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder,
- de vader,
- een vertegenwoordiger van de Raad, dhr. [naam vertegenwoordiger] ,
- een tweetal vertegenwoordigsters van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West (hierna: de GI), mw. [naam vertegenwoordigster 1] en mw. [naam vertegenwoordigster 2] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
[naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] wonen bij de moeder.

Het verzoekDe Raad heeft de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] verzocht voor de duur van twaalf maanden.

De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. De ouders zijn door de scheiding hevig met elkaar in strijd geraakt. De kinderen zijn getuige geweest van huiselijk geweld. De vader heeft een contact- en locatieverbod opgelegd gekregen, maar blijft contact zoeken met de moeder. Er is weinig zicht op de vader, omdat hij geen toestemming heeft gegeven om informanten te benaderen. Hij wil niet praten over het huiselijk geweld. Bij de moeder is baarmoederhalskanker geconstateerd, waardoor zij er een grote zorg bij heeft naast de verzorging van de kinderen. De hulpverlening komt in het vrijwillig kader onvoldoende van de grond. De Raad acht een ondertoezichtstelling noodzakelijk.

Het standpunt van de GI

De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het verzoek van de Raad. De GI merkt dat er onvoldoende structuur is voor de kinderen en dat zij last hebben van de strijd tussen de ouders. De ouders hebben goede bedoelingen, maar het lukt hen nog niet de juiste structuur te vinden, waardoor de situatie soms opeens escaleert. Ondanks het contactverbod probeert de GI de ouders om de tafel te krijgen om afspraken te maken. Daarnaast is er hulpverlening betrokken vanuit de Safegroup en wordt de moeder geholpen met haar financiën.

Het standpunt van belanghebbenden

De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij de zorgen begrijpt en bereid is hulpverlening te accepteren. De moeder vindt het jammer dat het tussen haar en de vader ondanks goede afspraken kan escaleren.
De vader heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij achter een ondertoezichtstelling kan staan, omdat de moeder dan niet meer haar hoofd in het zand kan steken. De vader vindt het echter lastig dat het contact- en locatieverbod hem belemmert in zijn aandeel als vader en in de samenwerking met de hulpverlening. Volgens de vader is er geen sprake geweest van huiselijk geweld en is het rapport van de Raad op dat gebied gebaseerd op leugens.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Anders dan de vader stelt is naar het oordeel van de kinderrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat tussen de ouders sprake is geweest van huiselijk geweld en dat de kinderen hier getuige van zijn geweest. [naam kind 1] heeft bij de Safegroup aangegeven dat hij bang is voor zijn vader wanneer die gaat gillen. Daarnaast heeft hij verteld dat zijn moeder vaak hard moet huilen als zijn ouders boos op elkaar zijn. Hieruit blijkt dat de kinderen last hebben van de strijd tussen de ouders. De ouders zijn momenteel onvoldoende in staat om met elkaar afspraken te maken in het belang van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] . Zij hebben hier hulpverlening bij nodig. De in het vrijwillige kader ingezette hulpverlening heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Het contact- en locatieverbod dat de vader heeft, is hier niet helpend bij. Het feit dat er enerzijds een contactverbod is tussen de ouders, maar dat hen anderzijds gevraagd wordt om de tafel te gaan om afspraken te maken, is zeer verwarrend. De kinderrechter acht een ondertoezichtstelling noodzakelijk en geeft daarbij de GI de opdracht om ervoor te zorgen dat het voor de ouders duidelijk is aan welke afspraken zij zich moeten houden. Daarnaast benadrukt de kinderrechter dat de vader zich in zijn strafzaak mag verdedigen tegen het vermeende huiselijk geweld in februari 2019, naar aanleiding waarvan het contact- en locatieverbod is opgelegd, maar dat het incident op dit moment gevolgen heeft voor de omgang met de moeder en de kinderen. Het is daarom zaak dat de vader hierover zoveel mogelijk openheid van zaken geeft.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal daarom [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.

De beslissingDe kinderrechter:

stelt [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West, gevestigd te Dordrecht, met ingang van 10 januari 2020 tot 10 januari 2021;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2020 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Verhaart als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 27 januari 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.