In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 14 juli 2020 uitspraak gedaan over het verzoek van een moeder om het ouderlijk gezag over haar kind, geboren in 2008, te herstellen. Het ouderlijk gezag was eerder beëindigd bij beschikking van 28 november 2016, waarbij de GI (William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering) met de voogdij was belast. De moeder heeft sindsdien aanzienlijke stappen gezet in haar persoonlijke ontwikkeling en heeft gewerkt aan haar trauma's en kwetsbaarheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder stabiel is, haar financiën op orde heeft en al meer dan twee jaar geen softdrugs meer gebruikt.
De moeder heeft primair verzocht om herstel van het ouderlijk gezag en subsidiair om een omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder, haar advocaat, een begeleidster van ASVZ, en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de GI aanwezig waren. De Raad en de GI steunden het verzoek van de moeder, waarbij werd opgemerkt dat de moeder goed voor haar kind kan zorgen en dat er een warme band tussen hen bestaat.
De rechtbank heeft de criteria van artikel 1:277 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek toegepast en geconcludeerd dat herstel van het gezag in het belang van het kind is. De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder toegewezen, het ouderlijk gezag hersteld en de voogdij van de GI beëindigd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.