ECLI:NL:RBROT:2020:7136

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
C/10/597667 / JE RK 20-1547
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een pleegzorgvoorziening

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 juli 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind], in een voorziening voor pleegzorg. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) verzocht om de uithuisplaatsing te verlengen, omdat er zorgen zijn over de opvoed- en thuissituatie van [naam kind]. De ouders van [naam kind] zijn het niet eens met het verzoek en bepleiten dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur wordt verlengd, in afwachting van een tussenrapportage van De Kleine Plantage.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam kind] ten tijde van de uithuisplaatsing niet tot amper Nederlands sprak en een ontwikkelingsachterstand had opgelopen. De zorgen over zijn gedrag na omgangsmomenten met de ouders zijn ook aanwezig. De GI heeft ambulante hulpverlening aangevraagd om de thuissituatie te stabiliseren, maar de ouders zijn van mening dat de hulpverlening onvoldoende perspectief biedt. De kinderrechter heeft de stellingen van de ouders niet onderbouwd geacht en heeft geconcludeerd dat de zorgen over de opvoed- en thuissituatie van [naam kind] nog steeds aanwezig zijn.

De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI toegewezen en die van de ouders afgewezen. De machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] is verlengd tot uiterlijk 14 april 2021. De kinderrechter heeft benadrukt dat de GI, indien de situatie dit toelaat, zal moeten zorgen voor een veilige opvoedomgeving voor [naam kind] bij de ouders.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/597667 / JE RK 20-1547
datum uitspraak: 14 juli 2020

beschikking verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind] ,

geboren op [geboortedatum kind] 2016 te [geboorteplaats kind] , hierna te noemen [naam kind] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 3 juni 2020, ingekomen bij de griffie op 4 juni 2020;
-het herstelde verzoek van de GI van 3 juni 2020, ingekomen bij de griffie op 15 juni 2020.
Op 14 juli 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de ouders, bijgestaan door mr. R.W. de Gruijl, advocaat te Rotterdam,
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam vertegenwoordiger] .
Mr. De Gruijl heeft namens de ouders ter zitting een schriftelijke stuk, beweerdelijk een verklaring van [naam] van Pameijer en de beschikking van het gerechtshof te Den Haag van 8 juli 2020 overgelegd.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de ouders.
[naam kind] verblijft in een voorziening voor pleegzorg.
Bij beschikking van 9 april 2020 is [naam kind] onder toezicht gesteld tot 14 april 2021. Tevens is bij die beschikking een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een voorziening voor pleegzorg tot 24 juli 2020.

Het verzoek

De GI heeft verzocht de uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg te verlengen van [naam kind] voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI handhaaft het verzoek ter zitting en licht het als volgt toe. Er zijn grote zorgen over [naam kind] en zijn kindeigen problematiek, ontwikkelingsachterstand en trauma. Het ging niet goed met [naam kind] ten tijde van de uithuisplaatsing. Hij maakt sindsdien een forse ontwikkeling door. Er zijn dan ook grote zorgen over de opvoed- en thuissituatie van [naam kind] bij de ouders. Hulpverlening is noodzakelijk om de behandeling van de vader bij de BAVO (GGZ) te laten voortduren. Volgens de GI schetst de vader een beeld dat hij de problematiek toewijst aan de gemeente, de politie en de woningbouwvereniging, maar het lijkt voort te komen uit persoonlijke problematiek van de vader. De BAVO heeft de vader gediagnosticeerd met psychotische schizofrene klachten en zij vinden dat de vader daar een behandeling voor moet krijgen, omdat anders de opvoed- en thuissituatie voor [naam kind] niet veilig is. Bij de rechtbank heeft op 14 juli 2020 een behandeling plaatsgevonden over het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging voor de vader.
De GI heeft ambulante hulpverlening aangevraagd voor het stabiliseren van de thuissituatie en die hulp is op 13 juli 2020 aangevangen. De omgangsregeling zoals bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 27 mei 2020 is vastgesteld, heeft drie keer plaatsgevonden. Gezien werd dat [naam kind] voor en na de omgang zeer heftig reageerde. Hij had nachtmerries, driftbuien, wilde het gebouw van de GI niet in en hij toonde zelfbeschadigend gedrag door, tot bloedens toe, aan zijn lichaam te punniken. De GI heeft daarop omstreeks eind juni 2020 een schriftelijke aanwijzing gegeven en besloten om de omgang voor de duur van acht weken stop te zetten. De GI heeft de ouders aangemeld voor Video-hometraining om de interactie tussen de ouders en [naam kind] te onderzoeken en te ondersteunen. Dit traject ligt echter stil nu de omgangsregeling tussen de ouders en [naam kind] tijdelijk is stop gezet. [naam kind] is aangemeld bij De Kleine Plantage en Youz om te bezien welke behandeling voor hem geschikt is. Volgens de GI staan de ouders open voor hulpverlening vanuit de stichting Lelie Zorggroep, maar is ondersteuning vanuit de BAVO is al eens stopgezet. Daarnaast stelt de GI dat hulpverlening vanuit de stichting Lelie Zorggroep onvoldoende is om [naam kind] thuis te plaatsen. De GI acht het van belang dat de ouders de hulp accepteren. Omdat de resultaten daarvan nog moet blijken, is een verlenging van de uithuisplaatsing van [naam kind] nog noodzakelijk.

Het standpunt van belanghebbenden

De ouders zijn het niet eens met het verzoek. Zij bepleiten het verzoek van de GI af te wijzen, dan wel de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur te verlengen in afwachting van de tussenrapportage van De Kleine Plantage. De ouders begrijpen niet hoe zij kunnen profiteren van de hulpverlening als zij niet in de gelegenheid worden gesteld om [naam kind] te zien. Zij vinden dat de uithuisplaatsing al te lang duurt en dat door de hulpverlening te weinig perspectief wordt geboden. De ouders zien bij [naam kind] niet dat hij boos zou zijn of in bed plast als hij omgang heeft (gehad), maar zien juist dat hij blij is om zijn ouders te zien. De ouders stellen dat [naam kind] geen problemen had toen hij uit huis werd geplaatst en vinden het logisch dat een kind problemen krijgt als het van de een op de andere dag bij de ouders wordt weggenomen. De ouders ontkennen dat [naam kind] toen hij bij de pleegouders werd geplaatst moeite had met zijn Nederlands, dat hij een ontwikkelingsachterstand had opgelopen, dat hij moeite had met de fijne en grove motoriek, slecht sliep en niet zindelijk was. De vader heeft goede beelden van [naam kind] van voordat hij uit huis werd geplaatst en een hulpverlener van Pameijer heeft verklaard dat hij nooit heeft gezien dat het gedrag van [naam kind] negatief werd beïnvloed. Voor de ouders is onduidelijk waarom [naam kind] uit huis is geplaatst en zij stellen dat zij hun kind niets hebben aangedaan. Met name de vader is ervan overtuigd dat de gemeente via de woning- en bouwtoezicht er opzettelijk voor gezorgd heeft dat [naam kind] uit huis is geplaatst. De moeder is ook door de gemeente aangezet om van de vader te scheiden. De ouders zijn van mening dat een impasse is ontstaan, omdat het verzoek tot een zorgmachtiging van de vader is afgewezen, ondanks de diagnose van de BAVO. Zij menen dat [naam kind] weer thuis moet komen wonen en zijn bereid om alvast te starten met hulpverleningstrajecten voordat [naam kind] naar huis komt. Ook zijn zij bereid om mee te werken aan een gezinsopname.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de zorgen in de opvoed- en thuissituatie van [naam kind] nog onverminderd aanwezig zijn. Voldoende onderbouwd is dat hij ten tijde van de uithuisplaatsing niet tot amper Nederlands sprak en ook op andere gebieden een ontwikkelingsachterstand had opgelopen, waaronder zijn fijne en grove motoriek. [naam kind] sliep slecht en was niet zindelijk. Bij een kind van bijna vier jaar oud zijn dat zorgelijke signalen. Het gaat ook op dit moment niet goed met [naam kind] . Hij vertoont zeer zorgelijk gedrag na de omgangsmomenten met de ouders, zodat de GI het in zijn belang nodig heeft gevonden om het contact tussen [naam kind] en zijn ouders tijdelijk stop te zetten. [naam kind] heeft voor zijn problematiek hulpverlening van De Kleine Plantage nodig en bij YOUZ dient bekeken te worden welke behandeling passend voor hem is. De stelling van de ouders dat problemen van [naam kind] door de machtiging tot uithuisplaatsing zijn ontstaan, acht de kinderrechter onvoldoende onderbouwd. Door zowel de kinderrechter in onderhavige rechtbank als door de kinderrechters in het gerechtshof te Den Haag is namelijk een ontwikkelingsbedreiging van [naam kind] en de noodzaak van een machtiging tot uithuisplaatsing vastgesteld. Daarbij is de verklaring van de medewerker van Pameijer die door de ouders ter zitting is overhandigd niet geverifieerd of ondertekend, waardoor de kinderrechter aan die verklaring geen waarde hecht. Voor de kinderrechter staat vast dat op het moment dat [naam kind] uit huis is geplaatst, sprake was van ernstige ontwikkelingsbedreigingen en dat daarvan nog steeds sprake is.
Verder is gebleken dat de vader niet is gestart met de hulpverlening van de BAVO. Er zijn zorgen over de psychische gezondheid van de vader. De kinderrechter neemt van de advocaat – die er zelf niet bij was – aan dat hedenmorgen 14 juli 2020 het verzoek tot een zorgmachtiging is afgewezen, maar daar verbindt de kinderrechter verder geen conclusies aan, nu hij de uitspraak inhoudelijk niet kent. Dat er een dergelijk verzoek is ingediend, toont voor de kinderrechter wel aan dat in het recente verleden de officier van justitie zich zorgen heeft gemaakt over de bereidwilligheid van de vader om zich te laten behandelen voor gestelde psychische problematiek. Door de BAVO is juist aangegeven dat de vader geen behandeling wenst.
Evenmin volgt de kinderrechter de ouders in hun stelling dat er vanuit de gemeente een vooropgezet plan is om [naam kind] uit huis te plaatsen, nu deze stelling op geen enkele wijze wordt onderbouwd met enige aan de kenbare realiteit ontleende objectieve omstandigheid.
Met de GI is de kinderrechter van oordeel dat, gelet op de kindeigen problematiek bij [naam kind] en de problematiek in de opvoed- en thuissituatie, enkel de inzet van de stichting Lelie Zorggroep onvoldoende zal zijn om [naam kind] thuis te kunnen laten wonen. Naar het oordeel van de kinderrechter zijn de zorgen in de opvoed- en thuissituatie van [naam kind] nog aanwezig en is het in het belang van de verzorging en opvoeding van [naam kind] noodzakelijk (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek) dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd.
De kinderrechter vertrouwt erop dat de GI, indien de opvoed- en thuissituatie van de ouders dit toelaat en de zorgen omtrent [naam kind] zodanig zijn verminderd dat hem een veilige opvoedomgeving bij de ouders wordt geboden, een thuisplaatsing van [naam kind] zal realiseren.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de verzoeken van de GI toewijzen en die van de ouders afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een voorziening voor pleegzorg, tot uiterlijk 14 april 2021;
wijst af het meer of anders verzochte;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.W. Schalk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 24 juli 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.