ECLI:NL:RBROT:2020:7161

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
8409717 CV EXPL 20-9575
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.M. van de Ven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betalingsregeling en opeisbaarheid van zorgpremie na dagvaarding

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, vorderde de Onderlinge Waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar U.A. (hierna: DSW) betaling van een achterstallige zorgpremie door de gedaagde. De gedaagde had een zorgverzekering afgesloten en was verplicht om premie te betalen, maar had deze verplichting over een bepaalde periode niet nagekomen. Tijdens de procedure had de gedaagde een betalingsregeling getroffen met GGN, die tijdelijk van aard was en liep tot 24 juni 2020. DSW stelde dat deze regeling de opeisbaarheid van de vordering niet verhinderde, terwijl de gedaagde betoogde dat de regeling na dagvaarding was overeengekomen en dus de vordering niet in één keer kon worden opgeëist.

De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de gedaagde de achterstallige premie nog moest betalen, de betalingsregeling inderdaad een tijdelijk karakter had. DSW moest de reeds ontvangen bedragen in mindering brengen op de vordering. De kantonrechter wees de verminderde vordering toe en nam de betalingsregeling van € 25,00 per maand op in het vonnis. Daarnaast werd de wettelijke rente toegewezen, maar de hogere vordering voor buitengerechtelijke kosten werd afgewezen, omdat DSW niet aan de wettelijke vereisten had voldaan. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, aangezien hij grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Het vonnis werd uitgesproken op 14 augustus 2020 door mr. H.M. van de Ven en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De gedaagde moet het totaal verschuldigde bedrag afbetalen volgens de afgesproken regeling, met de waarschuwing dat bij niet-betaling het totaalbedrag ineens opeisbaar wordt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8409717 CV EXPL 20-9575
uitspraak: 14 augustus 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de onderlinge waarborgmaatschappij
Onderlinge Waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar U.A.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
bijgestaan door [naam persoon] .
Partijen worden hierna aangeduid als ‘DSW’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 11 maart 2020, met producties;
de conclusie van antwoord;
de conclusie van repliek, tevens houdende akte vermindering van eis met producties;
de conclusie van dupliek.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2
[gedaagde] heeft bij DSW een zorgverzekering afgesloten zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet. Op grond van deze overeenkomst is [gedaagde] premie verschuldigd.
2.3
Hangende deze procedure heeft [gedaagde] met GGN een betalingsregeling getroffen. GGN heeft deze regeling bevestigd en de bevestigingsbrief overgelegd als productie 11 bij conclusie van repliek. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:

U heeft gevraagd om een betalingsregeling voor uw betalingsachterstand. Wij kunnen akkoord gaan met een tijdelijke betalingsregeling tot 24 juni 2020. In deze brief bevestigen wij de tijdelijke betalingsregeling met u.”
en

De zitting gaat door. Dit komt omdat u niet de gehele vordering, zoals vermeld in de
dagvaarding, voor de eerste zittingsdatum kunt voldoen. De zittingsdatum vindt u op de eerste pagina van de dagvaarding. Het saldo en de hoogte van de kosten vindt u in de bijsluiter bij de dagvaarding.”

3..Het geschil

3.1
DSW vordert bij dagvaarding dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan DSW van een bedrag van € 264,94, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 264,94 vanaf 11 maart 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
DSW legt – kort samengevat – het volgende aan haar vordering ten grondslag. [gedaagde] is op grond van de zorgverzekeringsovereenkomst gehouden premie te voldoen. [gedaagde] is deze verplichting over de periode juni 2018 tot en met september 2019 niet nagekomen.
De achterstand is inclusief rente en kosten opgelopen tot een bedrag van € 264,94.
3.3
[gedaagde] heeft op de vordering gereageerd. Op zijn verweer zal hierna voor zover van belang worden ingegaan.
3.4
Bij conclusie van repliek heeft DSW haar vordering verminderd met € 25,00 ontvangen op 22 april 2020 en € 25,00 ontvangen op 21 mei 2020. Zij heeft de kantonrechter verzocht vonnis te wijzen, met daarin opgenomen de betalingsregeling van € 25,00 per maand, met dien verstande dat deze regeling zonder verdere sommatie of ingebrekestelling komt te vervallen en het totaal verschuldigde, geheel en ineens opeisbaar wordt, indien gedaagde in gebreke blijft met een stipte betaling.

4..De beoordeling

4.1
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] de gevorderde achterstallige premie nog moet betalen. [gedaagde] stelt echter dat partijen na dagvaarding een betaalregeling hebben getroffen.
4.2
Als partijen een betalingsregeling zijn overeengekomen dan kan DSW nu niet het gehele bedrag ineens opeisen. DSW voert aan dat de regeling een tijdelijk karakter had. Zij verwijst naar productie 11 bij conclusie van repliek, waarin is opgenomen dat het een tijdelijke regeling betreft die loopt tot en met 24 juni 2020 en dat de zitting door gaat. [gedaagde] heeft bij dupliek deze brief niet betwist, zodat de kantonrechter als uitgangspunt neemt dat [gedaagde] op de hoogte was van het feit dat de regeling wat DSW betreft een tijdelijk karakter had. Wel dient DSW al ontvangen bedragen in mindering te brengen op de vordering. Dat heeft DSW ook gedaan bij conclusie van repliek, door haar vordering te verminderen met de ontvangen betalingen. Aangezien [gedaagde] de vordering verder niet heeft weersproken wijst de kantonrechter de verminderde vordering toe. Nu DSW ook voorstelt een betalingsregeling van € 25,00 per maand in het vonnis opnemen, zal de kantonrechter de afbetalingsregeling in dit vonnis opnemen.
4.3
De gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen zoals hierna is vermeld, nu daartegen geen verweer is gevoerd. Voor toewijzing van een hoger bedrag zoals door DSW gevorderd is geen wettelijke grondslag, althans heeft DSW onvoldoende gesteld.
4.4
DSW maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. DSW heeft bij brief van 24 september 2018 een concrete aanzegging van de buitengerechtelijke kosten gedaan. In deze brief is echter een lager bedrag aangezegd dan in deze procedure wordt gevorderd. Het aanzeggen dat het bedrag met een bepaald bedrag zal worden verhoogd, zoals DSW heeft gedaan in haar brief van 27 november 2019, zonder daarbij het totaalbedrag aan verschuldigde buitengerechtelijke kosten te noemen, is niet in overeenstemming met de wettelijke vereisten voor het toewijzen een hoger bedrag aan buitengerechtelijke kosten.
Om die reden wordt slechts het lagere bedrag van € 66,30 toegewezen aangezien DSW voor het overige wel aan de wettelijke vereisten voor het vorderen van buitengerechtelijke kosten heeft voldaan.
4.5
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan DSW te betalen € 194,62, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW:
a. a) over € 168,00 vanaf 11 maart 2020 tot 22 april 2020,
b) over € 143,00 vanaf 23 april 2020 tot 21 mei 2020 en
c) over € 118,00 vanaf 22 mei 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
bepaalt dat [gedaagde] gerechtigd het totaal aan DSW verschuldigde bedrag af te betalen met
€ 25,00 per maand, met dien verstande dat deze regeling zonder verdere sommatie of ingebrekestelling komt te vervallen en het totaal verschuldigde, geheel en ineens opeisbaar wordt, indien [gedaagde] ingebreke blijft met een stipte betaling;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van DSW vastgesteld op € 124,00 aan griffierecht, € 105,09 aan dagvaardingskosten en € 72,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. van de Ven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
41645