In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres, een slachthuis, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft een bestuurlijke boete van € 2.500,- die aan eiseres was opgelegd wegens overtredingen van de Wet dieren. De overtredingen waren vastgesteld door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tijdens een inspectie op 23 mei 2017. De toezichthouder constateerde dat de medewerkers van het slachthuis niet voldeden aan de hygiënevoorschriften, met name het niet steriliseren van gereedschappen die in contact kwamen met vlees, wat leidde tot kruisbesmetting. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de boete, maar dit werd ongegrond verklaard door de minister. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het beroep van eiseres ontvankelijk was, ondanks dat verweerder de termijn van artikel 5:51 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had overschreden. De rechtbank oordeelde dat deze termijnoverschrijding geen aanleiding gaf om de boete te matigen, omdat eiseres voldoende gelegenheid had gehad om zich te verdedigen. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had vastgesteld dat eiseres de hygiënevoorschriften had overtreden en dat de opgelegde boete rechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zou later alsnog openbaar worden gemaakt.