ECLI:NL:RBROT:2020:7175

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
8284440 CV EXPL 20-2780
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurachterstand en ontruiming van gehuurde woning

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 7 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder, aangeduid als [eiser], en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], die gezamenlijk worden aangeduid als [gedaagde 1] c.s. De eiser vorderde betaling van een huurachterstand van € 2.065,96, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning die aan [gedaagde 1] c.s. was verhuurd. De huurovereenkomst was aangegaan voor een netto huurprijs van € 870,00 per maand, en de gedaagden waren in gebreke gebleven met de huurbetalingen voor de maanden oktober en november 2019, wat leidde tot een eerdere veroordeling tot betaling van huurachterstand. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden opnieuw in gebreke zijn gebleven en dat de vordering van de eiser gerechtvaardigd is. De kantonrechter heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, de ontbinding van de huurovereenkomst uitgesproken en hen veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen 14 dagen na betekening van het vonnis. Tevens zijn de gedaagden veroordeeld in de proceskosten en zijn de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. De kantonrechter heeft de persoonlijke omstandigheden van de gedaagden, waaronder gezondheidsproblemen, niet als voldoende geacht om hen te ontheffen van hun betalingsverplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8284440 CV EXPL 20-2780
uitspraak: 7 augustus 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] (ZH),
eiser,
gemachtigde: ABC Incasso B.V. te Weesp,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon,
en
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Eiser wordt hierna aangeduid als “ [eiser] ” en gedaagden worden hierna afzonderlijk aangeduid als “ [gedaagde 1] ” en “ [gedaagde 2] ”. Gezamenlijk worden gedaagden hierna aangeduid als “ [gedaagde 1] c.s.”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 17 januari 2020, met producties;
  • het verweerschrift van [gedaagde 1] c.s. van 13 mei 2020, zonder producties;
  • de conclusie van repliek/vermeerdering van eis, met productie;
  • de reactie van [gedaagde 1] c.s. middels een e-mail d.d. 8 juli 2020, zonder producties.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[eiser] heeft met ingang van 15 augustus 2017 aan [gedaagde 1] c.s. verhuurd de woning gelegen aan het adres [adres] te Rotterdam (hierna: het gehuurde) voor een (netto) huurprijs van laatstelijk € 870,00 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Op deze huurovereenkomst zijn ‘de algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte (versie 30 juli 2003)’ van toepassing (hierna: de algemene huurvoorwaarden).

3. Het geschil

3.1
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.065,96, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend over € 1.740,00 vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der voldoening, te vermeerderen met een bedrag van € 870,00 per maand vanaf 1 februari 2020 tot aan de dag van de ontruiming van het gehuurde, ten titel van huur dan wel gebruiksvergoeding;
2. de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde, gelegen aan de [adres] te Rotterdam, te ontbinden;
3. [gedaagde 1] c.s. te veroordelen om het gehuurde twee weken na betekening van dit vonnis, met alle daarin aanwezige personen en zaken, met uitzondering van die zaken die tot het gehuurde behoren, te verlaten en te ontruimen en verlaten te houden en ontruimd te laten, met de overgave van de sleutels van het gehuurde en het gehuurde ter vrije beschikking van [eiser] te stellen met een machtiging voor [eiser] , voor het geval [gedaagde 1] c.s. hieraan niet voldoet, om zelf de ontruiming te doen bewerkstelligen door een gerechtsdeurwaarder, belast met de tenuitvoerlegging dit vonnis;
4. [gedaagde 1] c.s. te veroordelen in de proces- en nakosten.
3.2
Aan zijn vordering heeft [eiser] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd dat [gedaagde 1] c.s. tekortgeschoten is in de nakoming van de huurovereenkomst door, ondanks daartoe te zijn aangemaand, de huurpenningen over de maanden oktober en november 2019 ten bedrage van in totaal € 1.740,00 onbetaald te laten. Op 7 december 2018 is [gedaagde 1] c.s. al door de kantonrechter te Rotterdam veroordeeld tot betaling van de huurachterstand. Uiteindelijk heeft [gedaagde 1] c.s. na tussenkomst van de deurwaarder op 12 juli 2019 een algehele betaling verricht. Binnen slechts een halfjaar na het sluiten van de vorige zaak pleegt [gedaagde 1] c.s. wederom een wanprestatie. Ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde is derhalve gerechtvaardigd.
Voorts maakt [eiser] op grond van artikel 6:119 BW aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente. De reeds verschenen rente tot de dag van de dagvaarding bedraagt
€ 10,15. Door de wanbetaling van de zijde van [gedaagde 1] c.s. zag [eiser] zich genoodzaakt zijn vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke incassokosten te maken. Deze kosten ten bedrage van € 315,81 (inclusief btw) dienen voor rekening van [gedaagde 1] c.s. te komen.
3.3
[gedaagde 1] c.s. heeft – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – aangevoerd dat het bedrag aan huurachterstand in de dagvaarding van [eiser] afwijkt van het bedrag in de dagvaarding die vanuit de rechtbank is ontvangen. Verder verzoekt [gedaagde 1] c.s. betalingsafspraken te maken. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ervaren beide gezondheidsproblemen en, mede in verband met het coronavirus, is ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde niet gewenst.
3.4
Op hetgeen verder nog door partijen is aangevoerd wordt – voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure – hierna teruggekomen.

4..De beoordeling

4.1
De bij dagvaarding gevorderde huurachterstand ten bedrage van € 1.740,00 wordt door [gedaagde 1] c.s. erkend. In de conclusie van repliek heeft [eiser] zijn eis, onder overlegging van een specificatie, vermeerderd met een bedrag van € 870,00, daar de huurachterstand berekend tot en met mei 2020 is opgelopen naar een bedrag van € 2.610,00. [gedaagde 1] c.s. betwist echter dat sprake is van een toename in de hoogte van de huurachterstand. De kantonrechter overweegt daaromtrent als volgt. Indien [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] stellen meer betalingen te hebben verricht dan zijn opgenomen in bovengenoemde specificatie, dan had het op hun weg gelegen om die stelling nader te onderbouwen, onder overlegging van (bijvoorbeeld) betalingsbewijzen. Nu [gedaagde 1] c.s. deze stelling niet nader heeft onderbouwd, zal worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [eiser] . Derhalve zal een bedrag van in totaal € 2.610,00 aan hoofdsom worden toegewezen.
4.2
De hoogte van de huurachterstand en het feit dat de huurachterstand is ontstaan door herhaalde wanprestatie, rechtvaardigen de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. De persoonlijke omstandigheden van [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] , hoe vervelend deze ook moge zijn, maken dit niet anders, omdat zij hen niet ontheffen van hun betalingsverplichtingen. De kantonrechter stelt de ontruimingstermijn vast op 14 dagen na betekening van dit vonnis.
4.3
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen. Immers op grond van de artikelen 556 lid 1 en 557 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de deurwaarder, zonder rechterlijke tussenkomst, bevoegd de hulp van de sterke arm van politie in te roepen, waarbij de kosten van de ontruiming ingevolge het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders voor rekening van [gedaagde 1] c.s. komt.
4.4
De gevorderde toekomstige huurtermijnen c.q. gebruiksvergoedingen worden – als niet separaat weersproken – toegewezen.
4.5
De verschenen wettelijke rente ten bedrage van € 10,15 is – als op de wet gegrond – toewijsbaar. De wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding wordt toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld.
4.6
Op 13 november 2019 heeft [eiser] een aanmaning naar [gedaagde 1] c.s. verstuurd in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW in verbinding met het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten. In deze aanmaning is een kosteloze betalingstermijn van achttien dagen na dagtekening aangezegd. [eiser] voert daarbij aan dat de aanmaning op 16 november 2019 bij [gedaagde 1] c.s. bezorgd moet zijn, waardoor voldaan is aan de wettelijke kosteloze termijn van minimaal veertien dagen. Nu de ontvangst van de aanmaning op laatstgenoemde datum niet door [gedaagde 1] c.s. wordt betwist, zal de gevorderde vergoeding ten bedrage van
€ 315,81 (inclusief btw) worden toegewezen.
4.7
Gelet op het bepaalde in artikel 6:29 BW is de kantonrechter niet gerechtigd om een betalingsregeling vast te stellen zonder toestemming van [eiser] . Die toestemming is in deze procedure niet gegeven. Voor het eventueel treffen van een betalingsregeling met [eiser] wordt [gedaagde 1] c.s. verwezen naar de gemachtigde van [eiser] .
4.8
[gedaagde 1] c.s. zal als de in het (grotendeels) ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
4.9
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 februari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:335) de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich ook vooraf laten begroten.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder hoofdelijk tot betaling van een bedrag van
€ 2.935,96 aan huurachterstand tot en met mei 2020, verschenen wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het saldo vanaf de dag van de dagvaarding dat aan huurachterstand, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, tot de dag van algehele voldoening;
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde, gelegen aan het adres [adres] te Rotterdam;
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om het gehuurde te ontruimen en te verlaten met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde 1] c.s. daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter vrije beschikking van [eiser] te stellen en te laten;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder hoofdelijk tot betaling van een bedrag van
€ 870,00 per maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het gehuurde in gebruik houden vanaf 1 juni 2020;
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 341,08 aan verschotten en € 360,00 (2 punten à € 180,00 per punt) aan salaris voor de gemachtigde, en tevens, indien [gedaagde 1] c.s. niet binnen 14 dagen na de datum van het onderhavige vonnis (vrijwillig) aan dit vonnis heeft voldaan, een bedrag van € 90,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44240