In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 7 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder, aangeduid als [eiser], en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], die gezamenlijk worden aangeduid als [gedaagde 1] c.s. De eiser vorderde betaling van een huurachterstand van € 2.065,96, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning die aan [gedaagde 1] c.s. was verhuurd. De huurovereenkomst was aangegaan voor een netto huurprijs van € 870,00 per maand, en de gedaagden waren in gebreke gebleven met de huurbetalingen voor de maanden oktober en november 2019, wat leidde tot een eerdere veroordeling tot betaling van huurachterstand. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden opnieuw in gebreke zijn gebleven en dat de vordering van de eiser gerechtvaardigd is. De kantonrechter heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, de ontbinding van de huurovereenkomst uitgesproken en hen veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen 14 dagen na betekening van het vonnis. Tevens zijn de gedaagden veroordeeld in de proceskosten en zijn de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. De kantonrechter heeft de persoonlijke omstandigheden van de gedaagden, waaronder gezondheidsproblemen, niet als voldoende geacht om hen te ontheffen van hun betalingsverplichtingen.