In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 augustus 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming had op 21 juli 2020 een verzoek ingediend tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] bij de moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de ouders afzonderlijk zijn gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond.
De feiten tonen aan dat [voornaam minderjarige] bij de moeder verblijft en dat er eerder een voorlopige ondertoezichtstelling is opgelegd. De Raad handhaafde het verzoek tot uithuisplaatsing, waarbij werd gesteld dat dit noodzakelijk was voor het afronden van het raadsonderzoek en het herstarten van contact tussen de vader en [voornaam minderjarige]. De vader, die kampt met een posttraumatische stressstoornis en medicatieverslaving, heeft begrip voor de uithuisplaatsing, omdat dit rust biedt voor [voornaam minderjarige].
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de veiligheid van [voornaam minderjarige] bij de vader niet meer gewaarborgd kan worden, gezien de suïcidale dreigingen van de vader en zijn verslechterde situatie. De kinderrechter heeft daarom besloten de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] bij de moeder te verlengen tot 21 oktober 2020, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden binnen de gestelde termijnen.