ECLI:NL:RBROT:2020:7205

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
FT EA 20/726 en FT EA 20/727
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft verzoeker op 12 juni 2020 een verzoek ingediend om ABN AMRO Bank N.V. te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling, in het kader van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker heeft elf schuldeisers met een totale vordering van € 132.926,33. Hij heeft een schuldregeling aangeboden die voorziet in een betaling van 3,38% aan de preferente schuldeisers en 1,69% aan de concurrente schuldeisers. ABN AMRO, als enige schuldeiser, heeft geweigerd in te stemmen met deze regeling en heeft in haar verweerschrift aangevoerd dat de schulden verwijtbaar zijn en dat de aangeboden regeling niet goed gedocumenteerd is.

Tijdens de zitting op 13 juli 2020 is ABN AMRO niet verschenen, terwijl verzoeker en zijn beschermingsbewindvoerder wel aanwezig waren. De rechtbank heeft de situatie beoordeeld en vastgesteld dat verzoeker duurzaam en voor 100% arbeidsongeschikt is verklaard door het UWV en dat hij een IVA-uitkering ontvangt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het voorstel van verzoeker het uiterste is waartoe hij in staat is en dat de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers zwaarder wegen dan die van ABN AMRO.

De rechtbank heeft daarom het verzoek toegewezen en ABN AMRO bevolen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is ABN AMRO veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op nihil, aangezien er geen griffierecht verschuldigd was en verzoeker niet door een advocaat was bijgestaan. Het vonnis is uitgesproken op 24 juli 2020 en kan binnen acht dagen in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummers]
uitspraakdatum: 24 juli 2020
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [straat, huisnummer, postcode en woonplaats]
,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 12 juni 2020, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN) die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling
[betrokkene 1] , werkzaam bij [naam onderneming] (hierna: de beschermingsbewindvoerder) heeft voorafgaand aan de zitting aanvullende stukken toegezonden betreffende de toekenning aan verzoeker van een IVA-uitkering in het kader van de WIA en het daarbij behorende arbeidskundig rapport van het UWV.
ABN heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 13 juli 2020 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • [betrokkene 2] werkzaam bij Sociale Dienst Drechtsteden (hierna: schuldhulpverlening);
  • de beschermingsbewindvoerder;
ABN is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift elf schuldeisers met twee preferente schulden en twaalf concurrente schulden. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 132.926,33 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 24 januari 2020 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 3,38 % aan de preferente schuldeisers en 1,69 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn ziektewetuitkering. Schuldhulpverlening heeft in het verzoek gemeld dat er voor de nabije toekomst geen mogelijkheid is verzoeker om aan het werk te gaan gezien zijn gezondheidsklachten en dat, gelet op zijn klachten, de kans klein is dat hij een noemenswaardig hoger inkomen zal genereren. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
ABN stemt als enige schuldeiser niet met de aangeboden schuldregeling in. Zij heeft twee vorderingen op verzoeker, welke tezamen 76,11 % van de totale schuldenlast belopen.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft ABN, verwezen naar de aard van de schulden. Het ontstaan van de schulden zou verwijtbaar zijn. Er is bovendien sprake van fraudevorderingen bij de Sociale Dienst Drechtsteden waarvoor geen finale kwijting zal worden verleend.
Daarnaast heeft ABN aangegeven dat de aangeboden regeling niet goed en betrouwbaar is gedocumenteerd omdat onvoldoende gemotiveerd is dat de schuldenaar volledig arbeidsongeschikt zal worden verklaard en dat de afloscapaciteit niet zal stijgen. In de visie van ABN heeft verzoeker niet het maximaal haalbare aangeboden aan zijn schuldeisers. Onvoldoende gemotiveerd is waarom het minnelijk traject de voorkeur heeft boven het wettelijk traject.
ABN heeft tot slot gesteld dat zij de enige weigerende schuldeiser zijn, maar dat haar vorderingen een aandeel van 76,11 % van de totale schuldenpositie vertegenwoordigen.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft ABN geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van ABN bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of ABN in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Sociale Dienst Drechtsteden. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd. De rechtbank neemt daarbij de nagezonden stukken betreffende de toegekende WIA-uitkering in aanmerking.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift, de aanvullend toegezonden stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker is op 19 mei 2020 duurzaam en voor 100% arbeidsongeschikt verklaard door het UWV. Hij ontvangt per 13 juli 2020 een IVA- uitkering in het kader van de wet WIA. Voldoende aannemelijk is geworden dat hij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen.
Het alternatief van de subsidiair verzochte wettelijke schuldsaneringsregeling, waar ABN eveneens naar verwijst, is de komende jaren nog niet aan de orde aangezien deze regeling op verzoeker binnen tien jaar voorafgaand aan het onderhavige verzoek reeds van toepassing is geweest. Schuldenaar kan daarom pas vanaf 16 september 2023 opnieuw worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Afwijzing van het onderhavige verzoek zou betekenen dat er nog een langere periode onzekerheid zal zijn over de te verwachten uitkering, waarbij niet valt uit te sluiten dat – mede gelet op de oplopende rentesommen en de afloscapaciteit van verzoeker – de schuldenlast nog zal toenemen. Dit terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker staat onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Met betrekking tot de bijzondere positie van de Sociale Dienst Drechtsteden, die wel meewerkt aan de schuldsaneringsregeling maar niet tegen finale kwijting, is de rechtbank van oordeel dat deze uitzonderingspositie transparant is gecommuniceerd richting de schuldeisers. Zij hebben deze uitzonderingspositie daardoor mee kunnen nemen in hun overweging om al dan niet akkoord te gaan met de regeling. Vastgesteld kan worden, dat ABN als enige schuldeiser niet akkoord is gegaan met deze uitzonderingspositie.
Daarbij geldt dat het enkele feit dat deze schuld niet te goeder trouw zou zijn ontstaan, in dit geval geen aanleiding vormt om het verzoek tot een gedwongen schuldregeling af te wijzen. De rechtbank neemt daarbij de aard en omvang van de (overige) schulden, de persoonlijke omstandigheden van verzoeker en de omstandigheid dat zijn financiële situatie al geruime tijd stabiel is in aanmerking.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, in dit geval zwaarder wegen dan die van ABN, die als enige schuldeiser geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om ABN te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
ABN zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt ABN om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt ABN in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2020. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.