ECLI:NL:RBROT:2020:7209

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
FT EA 20-783
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw en gokverslaving

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door de verzoeker op 23 juni 2020. De verzoeker, die een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, heeft een aanzienlijke schuldenlast van € 109.709,48. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op basis van artikel 288 van de Faillissementswet, omdat niet is aangetoond dat de verzoeker te goeder trouw is geweest in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van gokactiviteiten en dat de verzoeker niet in staat is om zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen.

Tijdens de zitting op 3 augustus 2020, waar de verzoeker, zijn begeleider van het Leger des Heils en zijn beschermingsbewindvoerder aanwezig waren, is gebleken dat de verzoeker in de periode van 2018 en 2019 geld heeft uitgegeven in een casino. De gemeente Rotterdam heeft een terugvordering van € 6.386,37 ingesteld wegens te veel ontvangen uitkering, wat de rechtbank als een indicatie van onbetrouwbaarheid heeft gezien. De verzoeker heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, waardoor deze in rechte vaststaat.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoeker niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn gokverslaving onder controle is en dat hij in staat is om de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling na te komen. De rechtbank heeft de goede trouw van de verzoeker in twijfel getrokken, gezien zijn eerdere gokactiviteiten en het gebrek aan bewijs dat hij zijn verslaving onder controle heeft. Daarom is het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, met de opmerking dat dit niet uitsluit dat er andere feiten of omstandigheden zijn die ook tot afwijzing zouden leiden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummers]
uitspraakdatum: 6 augustus 2020
[verzoeker],
[straat, huisnummer, postcode en woonplaats]
,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 23 juni 2020 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker, zijn begeleider van het Leger des Heils, [betrokkene 1] , en zijn beschermingsbewindvoerder, [betrokkene 2] , zijn telefonisch gehoord op 3 augustus 2020 conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis). De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

Verzoeker ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet. De schuldenlast bedraagt volgens het verzoekschrift € 109.709,48.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat het één noch het ander in het voorliggende geval aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Uit een brief van de gemeente Rotterdam van 18 maart 2020 blijkt dat een bedrag van € 6.386,37 teveel ontvangen uitkering wordt teruggevorderd. De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting aangegeven dat de vordering ziet op de periode van 1 februari 2019 tot en met december 2019.
Schuldhulpverlening heeft in het verzoekschrift aangegeven dat er in die periode sprake is geweest van gokactiviteiten en bijschrijvingen van derden en dat dit de achtergrond is van de terugvordering. De rechtbank stelt vast dat verzoeker in die periode al een aanvraag had gedaan tot schuldbemiddeling en verzoeker reeds onder beschermingsbewind stond. Desgevraagd heeft verzoeker ter zitting bevestigd dat hij in 2018 en 2019 geld uitgaf in het casino en een aantal keer bedragen heeft gepind in het casino. De gemeente Rotterdam heeft volgens verzoeker echter een verkeerde inschatting gemaakt van de winst. Verzoeker heeft verklaard dat hij het afgelopen half jaar geen casino heeft bezocht. Daarnaast heeft verzoeker verklaard dat familieleden kleine bedragen hebben gestort op de rekening van verzoeker. Verder heeft verzoeker benadrukt dat hij absoluut geen bedrag van € 3.500,- heeft ontvangen op zijn rekening. Verzoeker heeft echter geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van de uitkeringsinstantie, zodat dat besluit in rechte vaststaat. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de terugvorderingsbeschikking. Naar het oordeel van de rechtbank is het de verantwoordelijkheid van verzoeker om er voor zorg te dragen dat de uitkeringsinstantie juist en volledig is geïnformeerd. Verzoeker heeft dit niet gedaan. Dit valt verzoeker te verwijten. Aldus is deze schuld niet te goeder trouw ontstaan althans onbetaald gelaten.
Gedurende de schuldsaneringsregeling rusten op een schuldenaar voortdurend zware verplichtingen en van hem worden in deze periode forse inspanningen gevergd. Met deze verplichtingen en beperkingen verdraagt zich niet dat een schuldenaar verslaafd is, of dat sprake is van een reële kans op een terugval in een zeer onlangs overwonnen verslaving.
In de landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling, zoals opgenomen in Bijlage IV van het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken, is hierover het volgende bepaald:
“Toelating tot de schuldsaneringsregeling ingeval van verslavingsproblematiek
Een verzoeker met verslavingsproblemen wordt in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, indien aannemelijk is dat de verslaving al enige tijd onder controle is, in die zin dat de verzoeker al enige tijd geen drugs of alcohol meer gebruikt en/of al enige tijd niet meer gokt. De periode waarover de verslaving onder controle dient te zijn bedraagt in beginsel één jaar. Deze periode kan korter of langer zijn afhankelijk van, onder meer, de ernst en de duur van de verslaving. Dat de verslaving onder controle is, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie.”
Verzoeker heeft schulden gemaakt die duiden op een gokverslaving. Niet is gebleken dat verzoeker zijn gokverslaving onder controle heeft. Verzoeker heeft ter zitting weliswaar verklaard dat hij het laatste half jaar geen casino heeft bezocht, maar naar het oordeel van de rechtbank is die verklaring onvoldoende waarborg dat verzoeker geen gokprobleem heeft en tijdens de regeling niet opnieuw zal gaan gokken. Derhalve bestaat bij de rechtbank gegronde vrees dat verzoeker zijn verplichtingen van de schuldsaneringsregeling niet naar behoren zal kunnen nakomen.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn voorts niet voldoende aannemelijk geworden.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4. De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. L. Timmermans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2020. [1]
De griffier is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen