ECLI:NL:RBROT:2020:7232

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
8267180 CV EXPL 20-1784
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van loon en verstrekking van loonbescheiden in het kader van een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde, waarbij eiser vorderingen heeft ingesteld op basis van een vermeende arbeidsovereenkomst. Eiser, vertegenwoordigd door mr. W. Suttorp, vorderde onder andere een verklaring voor recht dat gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de arbeidsovereenkomst door geen loon te betalen en geen loonbescheiden te verstrekken. Eiser stelde dat hij op basis van een mondelinge arbeidsovereenkomst in dienst was van gedaagde en dat hij zijn loon over een bepaalde periode niet had ontvangen. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat eiser slechts af en toe voor hem had gewerkt en dat er geen arbeidsovereenkomst bestond. De kantonrechter oordeelde dat eiser niet had voldaan aan zijn stelplicht, omdat hij onvoldoende feiten en omstandigheden had aangevoerd ter onderbouwing van zijn vordering. De rechter concludeerde dat er geen bewijs was voor de gestelde arbeidsovereenkomst en wees de vordering van eiser af. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde op nihil werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8267180 \ CV EXPL 20-1784
uitspraak: 10 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats eiser] ,
eiser bij exploot van dagvaarding van 7 januari 2020,
gemachtigde: mr. W. Suttorp,
tegen
[gedaagde]
vestigingsplaats: [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
voor wie de heer [naam persoon] heeft gereageerd.
Partijen zullen worden aangeduid als “ [eiser] ” respectievelijk “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen:
  • het exploot van dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.

2..Het geschil

2.1
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1) te verklaren voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de arbeidsovereenkomst met [eiser] dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door niet over te gaan tot loonbetaling, geen loonbescheiden aan [eiser] ter beschikking te stellen en niet voor afdracht van sociale premies zorg te dragen;
2) [gedaagde] te veroordelen om over te gaan tot betaling van het bruto equivalent van het netto loon ad € 1.900,- vermeerderd met de 8% vakantietoeslag en vakantiedagen, althans bedragen in goede justitie te bepalen, vermeerderd met ingang van 19 november 2019 met de boeterente ex. art. 7:625 BW alsmede de wettelijke rente;
3) [gedaagde] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekenen van het vonnis tot het verstrekken van de loonstroken en jaaropgave van [eiser] over 2015 over te gaan, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat [gedaagde] dit nalaat en met een maximum van € 15.000,-;
4) [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
2.2
Aan zijn vordering legt [eiser] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag dat hij op basis van een mondelinge arbeidsovereenkomst in dienst is geweest van [gedaagde] en dat hij zijn loon over de weken 29 tot en met 35 van 2015 niet heeft ontvangen. Evenmin heeft hij loonstroken en een jaaropgave over 2015 ontvangen.
2.3
[gedaagde] betwist de vordering en voert daartoe (kort gezegd) aan dat [eiser] – omdat hij een vriend van de familie was – soms voor haar werkte en dat hij dan op basis van urenbrieven werd uitbetaald. Voor de betreffende periode bestaan geen urenbrieven en in die periode heeft [eiser] (dus) niet voor [gedaagde] gewerkt.
2.4
Hetgeen partijen verder hebben aangevoerd komt – voor zover van belang – onder de beoordeling aan de orde.

3..De beoordeling

3.1
Door [gedaagde] wordt betwist dat [eiser] bij hem in ‘vaste’ dienst was. [gedaagde] refereert aan een flexibele relatie, waarbij op basis van af en toe gewerkte uren werd uitbetaald.
3.2
[eiser] heeft in het geheel niets gesteld ter onderbouwing van de stelling dat sprake is van een arbeidsovereenkomst ex artikel 7:610 BW. Van [eiser] had op zijn minst mogen worden verwacht dat hij stelt wanneer de arbeidsovereenkomst is aangegaan, om welke arbeid het gaat, wanneer en waar hij deze arbeid heeft verricht, tegen welk uurloon en hoeveel uur hij gewerkt heeft. Op basis van de stellingen van [eiser] is niet duidelijk op basis van welk type dienstverband [eiser] gewerkt zou hebben en hoe het gevorderde loon is opgebouwd. [eiser] noemt immers een rond (netto) bedrag voor een periode van zes weken. Enige informatie over eerder of later uitbetaald loon over andere weken ontbreekt. Hetzelfde geldt voor de hoeveelheid gewerkte uren in de betreffende (en voorliggende) weken. Zeker gelet op de stellingen van [gedaagde] omtrent het gebruik van urenbriefjes, had het op de weg van [eiser] gelegen zijn stellingen nader te onderbouwen en toe te lichten. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht.
3.3
De vordering wordt op grond van het bovenstaande afgewezen. [eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op nihil.

4..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
527