ECLI:NL:RBROT:2020:7344

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2020
Publicatiedatum
24 augustus 2020
Zaaknummer
7873819 CV EXPL 19-28478
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van huurovereenkomst wegens overlast door onderbewindgestelde

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting 3B Wonen en een onderbewindgestelde, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder. De eiseres, Stichting 3B Wonen, heeft ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd vanwege overlast die door de onderbewindgestelde zou zijn veroorzaakt. De procedure volgde op eerdere processtukken, waaronder een tussenvonnis van 31 december 2019, waarin de kantonrechter had overwogen dat de onderbewindgestelde na intensivering van hulp en begeleiding minder overlast zou veroorzaken. Echter, Stichting 3B Wonen heeft in latere akten aangevoerd dat de overlast is blijven aanhouden, met specifieke data en klachten van buren als bewijs. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de onderbewindgestelde tekort is geschoten in haar huurdersverplichtingen en dat de overlast van voldoende gewicht is om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De kantonrechter heeft de vordering van Stichting 3B Wonen tot ontbinding van de huurovereenkomst toegewezen en de bewindvoerder veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen één maand na betekening van het vonnis. Tevens is de bewindvoerder veroordeeld in de proceskosten van de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7873819 CV EXPL 19-28478
uitspraak: 14 augustus 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting 3B Wonen,
gevestigd te Bergschenhoek (gemeente Lansingerland),
eiseres,
gemachtigde: mr. J.B.L. van de Weteringe Buys-Kroon,
tegen
[gedaagde]
,gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van
[onderbewindgestelde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.E. Hoogenraad.
Partijen worden hierna aangeduid als 3B (eiseres), [gedaagde] (gedaagde) en [onderbewindgestelde] (onderbewindgestelde).

1..Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:
  • het tussenvonnis van 31 december 2019 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte van 10 januari 2020 van 3B, met producties;
  • de antwoordakte van 11 februari 2020 van [onderbewindgestelde] , met producties;
  • de rolbeslissing van 5 juni 2020;
  • de akte van 3B van 16 juni 2020;
  • de antwoordakte van [onderbewindgestelde] van 14 juli 2020.
1.2
De kantonrechter heeft de datum voor de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
Verwezen wordt naar het tussenvonnis van 31 december 2019. De kantonrechter blijft bij hetgeen in dit tussenvonnis is overwogen en beslist.

3..De verdere beoordeling

3.1
Dat [onderbewindgestelde] door het veroorzaken van overlast is tekortgeschoten in de nakoming van haar huurdersverplichtingen, staat in deze zaak vast. De vraag is of deze tekortkoming, alle omstandigheden in aanmerking genomen, van voldoende gewicht is om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. [onderbewindgestelde] heeft in dat verband een beroep gedaan op de ‘tenzij-bepaling’. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis overwogen dat kan worden vastgesteld dat nadat de hulp en begeleiding door onder meer de GGZ is dan wel geïntensiveerd, [onderbewindgestelde] nieuwe medicatie gebruikt en naar de dagopvang gaat, zich beduidend minder klachten hebben voorgedaan over [onderbewindgestelde] . Dat was voor de kantonrechter aanleiding de zaak voor zes maanden aan te houden en te beoordelen of de gedragsverbetering zich zou voortzetten.
3.2 3
B heeft bij akte na het tussenvonnis aangevoerd dat van enige gedragsverbetering geen sprake is en dat [onderbewindgestelde] na de mondelinge behandeling op 14 november 2019 overlast is blijven veroorzaken. 3B heeft aan de hand van overzichten uiteengezet op welke specifieke data en tijdstippen overlast is ervaren en van welke aard. 3B heeft ter onderbouwing e-mails van huurders overgelegd die klagen over [onderbewindgestelde] . [onderbewindgestelde] ontkent dat zij overlast is blijven veroorzaken.
Uit de overzichten blijkt dat de overlast na de zitting van 14 november 2019 is doorgegaan. [naam huurder 1] , de huurder van de direct bovengelegen woning op nummer 106, geeft aan dat er in de periode van 26 november 2019 tot en met 8 januari 2020 op 8 dagen sprake is geweest van geluidsoverlast. [naam huurder 2] , de huurder van de direct naastgelegen woning op nummer 101, geeft aan dat er in de periode van 25 november 2019 tot en met 8 januari 2020 op 15 dagen sprake is geweest van geluidsoverlast. Uit deze meldingen kan worden afgeleid dat het gaat om geluidsoverlast in de avonduren die regelmatig doorgaat tot na 22.00 uur. Daarnaast heeft nog een derde huurder van een naastgelegen woning geklaagd over geluidsoverlast op 26 november 2019 en 7 januari 2020. Volgens [onderbewindgestelde] is sprake van samenspanning door deze drie huurders. Deze stelling onderbouwt zij verder niet. Naar het oordeel van de kantonrechter bestaat er ook geen aanwijzing voor. De klachten van de buren wijken van elkaar af qua momenten waarover geklaagd wordt en de aard van de geluidsoverlast. Er is dan ook geen enkele reden om aan te nemen dat de drie buren hun klachten op elkaar hebben afgestemd. Het argument van [onderbewindgestelde] dat de overlast niet is vastgesteld door de politie wordt onder verwijzing naar hetgeen hierover is overwogen in het tussenvonnis (rechtsoverweging 5.7), verworpen.
3.3
[onderbewindgestelde] beroept zich op verklaringen van andere huurders die aangeven geen overlast van [onderbewindgestelde] te ervaren. Deze zijn echter onvoldoende om haar betwisting te onderbouwen. De huurder van 104 heeft niet zelf een verklaring afgelegd en de huurders van nummers 109 en 111 wonen op de derde verdieping, terwijl [onderbewindgestelde] op de begane grond woont. De enkele verklaring van de huurder van nummer 105 is onvoldoende om de door 3B overgelegde gedetailleerde klachten te weerleggen. Ditzelfde geldt voor de door [onderbewindgestelde] overgelegde verklaring van de thuisbegeleidster van Laurens van 9 februari 2020. Deze ziet alleen op de stankoverlast en niet op de geluidsoverlast. Overigens is de verklaring van de thuisbegeleidster, anders dan [onderbewindgestelde] betoogt, niet te beschouwen als een verklaring van onafhankelijke derde. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [onderbewindgestelde] de stelling van 3B dat [onderbewindgestelde] na de zitting van 14 november 2020 overlast is blijven veroorzaken onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, zodat dit vast is komen te staan.
3.4
Omdat vast staat dat de gedragsverbetering van [onderbewindgestelde] zich niet heeft voortgezet, is de kantonrechter van oordeel dat het beroep van [onderbewindgestelde] op de “tenzij-bepaling” niet slaagt. De kantonrechter begrijpt dat [onderbewindgestelde] kwetsbaar is en te maken heeft met psychische problemen en dat haar gedrag mogelijk mede hierdoor kan worden verklaard. Dat vormt echter geen rechtvaardiging voor het veroorzaken van structurele overlast aan omwonenden, die recht hebben op een rustig woongenot. De kantonrechter begrijpt ook dat [onderbewindgestelde] belang heeft bij behoud van haar woonruimte maar dat weegt in de gegeven omstandigheden niet op tegen het belang van 3B om de omwonenden te vrijwaren van overlast. Dit betekent dat wat [onderbewindgestelde] naar voren heeft gebracht onvoldoende is om te kunnen concluderen dat de tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt. De vordering van 3B tot ontbinding van de huurovereenkomst wordt daarom toegewezen. In verband hiermee is ook de vordering tot ontruiming toewijsbaar.
3.5
De ontruimingstermijn zal worden bepaald op één maand na betekening van dit vonnis.
3.6
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van 3B tot aan deze uitspraak begroot op € 121,- aan griffierecht, € 104,42 aan dagvaardingskosten en € 540,- (3 punten x € 180,- per punt) aan salaris voor de gemachtigde van 3B.

4..De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres] te Berkel en Rodenrijs;
veroordeelt [gedaagde] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onderbewindgestelde] , om deze woning binnen één maand na de datum van betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken voor zover deze niet eigendom zijn van 3B en door overgave van de sleutels geheel ter vrije beschikking van 3B te stellen;
veroordeelt [gedaagde] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onderbewindgestelde] , tot betaling van de proceskosten aan de zijde van 3B tot aan deze uitspraak begroot op
€ 121,- aan griffierecht, € 104,42 aan dagvaardingskosten en € 540,- aan salaris voor de gemachtigde van 3B;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
34650