In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting 3B Wonen en een onderbewindgestelde, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder. De eiseres, Stichting 3B Wonen, heeft ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd vanwege overlast die door de onderbewindgestelde zou zijn veroorzaakt. De procedure volgde op eerdere processtukken, waaronder een tussenvonnis van 31 december 2019, waarin de kantonrechter had overwogen dat de onderbewindgestelde na intensivering van hulp en begeleiding minder overlast zou veroorzaken. Echter, Stichting 3B Wonen heeft in latere akten aangevoerd dat de overlast is blijven aanhouden, met specifieke data en klachten van buren als bewijs. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de onderbewindgestelde tekort is geschoten in haar huurdersverplichtingen en dat de overlast van voldoende gewicht is om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De kantonrechter heeft de vordering van Stichting 3B Wonen tot ontbinding van de huurovereenkomst toegewezen en de bewindvoerder veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen één maand na betekening van het vonnis. Tevens is de bewindvoerder veroordeeld in de proceskosten van de eiseres.