ECLI:NL:RBROT:2020:7403

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
10/660095-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen met geslaagd beroep op noodweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die ten laste was gelegd openlijk in vereniging geweld te plegen tegen twee personen op 10 april 2020 in Rotterdam. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. Tijdens de zitting op 23 juli 2020 heeft de officier van justitie een jeugddetentie van 139 dagen geëist, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend, maar heeft ook het beroep op noodweer in overweging genomen. De rechtbank concludeert dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij zich moest verdedigen tegen een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding. De camerabeelden toonden aan dat de verdachte niet de aanvaller was, maar dat hij zelf werd aangevallen door een groep jongens. De rechtbank oordeelt dat de verdachte in zijn handelen niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het gebruik van een mes door een medeverdachte, aangezien hij niet wist dat deze een mes bij zich droeg. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het bewezen verklaarde feit geen strafbaar feit oplevert. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn afgewezen, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte is opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/660095-20
Datum uitspraak: 6 augustus 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2001,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsvrouw mr. H. Yilmaz, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 juli 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • toepassing van het jeugdstrafrecht;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 139 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 20 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte onderwijs volgt en meewerkt aan onderzoek en behandeling bij de Waag;
  • met opdracht aan Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 10 april 2020 te Rotterdam, op de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit
-vastpakken van die [naam slachtoffer 1] en
- duwen tegen en trekken aan die [naam slachtoffer 1] en
- met tot vuist gebalde hand slaan tegen het gezicht van die [naam slachtoffer 1] en
- meermalen slaan tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 1] en
- meermalen stekenmet een mes in het lichaam van die [naam slachtoffer 1]
en
- meermalen slaan tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 2] en
- meermalen schoppen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 1] en
- meermalen schoppen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 2]
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
5.1.
Strafbaarheid
5.1.1.
Standpunt officier van justitie
Het door de raadsvrouw bepleite beroep op noodweer dient te worden verworpen, omdat op de camerabeelden te zien is dat de verdachte aanvalt in plaats van dat hij zichzelf verdedigt. Uiteindelijk is het een vechtpartij geworden met over en weer geweld.
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Op de camerabeelden is te zien dat de medeverdachte afloopt op een groepje jongens en daarna met hen praat. De verdachte loopt vlak achter de medeverdachte aan en gaat naast hem staan. De medeverdachte slaat een van deze jongens op zijn helm. De verdachte probeert de medeverdachte uit deze situatie te halen. Hij slaat daartoe een arm om de schouder van de medeverdachte en loopt met hem weg van het groepje jongens. Aangever [naam slachtoffer 3] verklaart bij de politie dat de verdachte sussend optrad. De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangegeven dat zij de verdachte volgt in zijn betoog dat hij deëscalerend heeft opgetreden op dit moment.
De verdachte en zijn medeverdachte lopen weg en zijn op dat moment buiten het bereik van de camera. Op de camerabeelden, die ter zitting bekeken zijn, is wel te zien dat het groepje jongens achter de verdachte en de medeverdachte aanloopt. Daarbij stroopt de jongen die vooraan loopt zijn mouwen op en wijst in de richting waarin de verdachte en zijn medeverdachte zijn gelopen. Wat er direct daarna gebeurt, het eerste treffen van het groepje jongens met de verdachte en de medeverdachte, is niet op camerabeelden zichtbaar.
Niet veel later komt in beeld dat er gevochten wordt. Wie het gevecht is begonnen is echter niet zichtbaar op de camerabeelden. Wel is te zien is dat aangever [naam slachtoffer 1] en aangever [naam slachtoffer 2] geslagen worden door de verdachte en zijn medeverdachte, maar zelf slaan deze aangevers (en andere jongens uit het groepje) de verdachte en zijn medeverdachte ook. Het is een vechtpartij, waarbij over en weer geweld is gebruikt.
Over de start van de vechtpartij wordt door de drie aangevers niets verklaard. Zij verklaren alleen over het moment waarbij een van de aangevers door de medeverdachte op zijn helm werd geslagen, maar niets over het weglopen van de verdachte en zijn medeverdachte, noch over het feit dat zij zelf de verdachte en de medeverdachte achterna zijn gegaan.
Door achter de verdachte en de medeverdachte aan te gaan hebben de aangevers zelf de confrontatie met de verdachte en de medeverdachte opgezocht. Dat dit de bedoeling was leidt de rechtbank ook af uit de lichaamstaal van de jongen die zijn mouwen opstroopt en als eerste achter de verdachte en de medeverdachte aangaat, waarna de andere jongens hem volgen.
De rechtbank acht aannemelijk geworden dat er op dat moment sprake was van onmiddellijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Dat de verdachte of zijn medeverdachte degenen zouden zijn die de aanval hebben geopend blijkt nergens uit. De camerabeelden tonen de start van de vechtpartij niet; geen van de aangevers verklaren over dit moment en de verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij als eerste werd geslagen door een van de aangevers, nadat hij samen met de medeverdachte was weggelopen van de groep jongens. Gezien het voorgaande, als ook het deëscalerende optreden van de verdachte in eerste instatie, is er geen reden te twijfelen aan de verklaring van de verdachte en acht de rechtbank zijn lezing geloofwaardig.
De rechtbank is verder van oordeel dat de wijze waarop de verdachte heeft gehandeld geboden was voor de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf en dat zijn handelen in een redelijke verhouding stond tot de wederrechtelijke aanranding door aangevers. Dat bij die verdediging door de medeverdachte een mes is gebruikt, gaat voorbij aan die noodzakelijke verdediging en is daardoor niet meer proportioneel. Nu niet blijkt dat de verdachte wist of kon weten dat de medeverdachte een mes droeg en dat gebruikte, kan de verdachte in het kader van de noodzakelijke verdediging niet verantwoordelijk worden gehouden voor dit deel van het gepleegde geweld door de medeverdachte.
5.1.3.
Conclusie
De verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6..Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 2] , wonende te [woonplaats slachtoffer 2] , ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 146,40 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.500,00 aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich tevens in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 1] , wonende te [woonplaats slachtoffer 1] , ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 14.371,40 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.500,00 aan immateriële schade.
6.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van benadeelde partij [naam slachtoffer 2] ten aanzien van de materiële schade voldoende onderbouwd en toewijsbaar. Ten aanzien van de immateriële schade acht de officier van justitie een vergoeding van € 500,00 passend en geboden.
De vordering van benadeelde partij [naam slachtoffer 1] acht de officier van justitie voor een bedrag van € 246,60 aan materiële schade voldoende onderbouwd en toewijsbaar. De officier van justitie acht onvoldoende bewijs aanwezig voor het causaal verband tussen de studievertraging en het ten laste gelegde feit en verzoekt de vordering voor dit deel af te wijzen. Ten aanzien van de immateriële schade acht de officier van justitie een vergoeding van € 1.000,00 passend, waarbij de benadeelde partij voor het resterende bedrag aan immateriële schade niet ontvankelijk verklaard dient te worden.
6.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen dan wel niet ontvankelijk te verklaren.
6.3.
Beoordeling
De vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden afgewezen, nu aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.
Nu de vorderingen van de benadeelde partij zullen worden afgewezen, zullen de benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vorderingen gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
6.4.
Conclusie
De verdachte hoeft geen schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen.

7..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maakt deel uit van dit vonnis.

8..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
wijst af de vorderingen van de benadeelde partijen;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter,
en mrs. W.L. van der Bijl-de Jong en A. Wijsman-van Veen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Spaans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 april 2020 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, [plaats delict] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit
- met kracht met tot vuist gebalde hand slaan tegen (de helm op) het hoofd, althans het
lichaam, van die [naam slachtoffer 3] en/of
- vastpakken van die [naam slachtoffer 1] en/of
- duwen tegen en/of trekken aan die [naam slachtoffer 1] en/of
- met tot vuist gebalde hand slaan tegen het gezicht van die [naam slachtoffer 1] en/of
- meermalen slaan tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 1] en/of
- meermalen steken en/of snijden met een mes in het lichaam van die [naam slachtoffer 1]
en/of
- meermalen slaan tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 2] en/of
- meermalen schoppen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 1] en/of
- meermalen schoppen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 2] en/of
- nadat die [naam slachtoffer 2] in elkaar was gezakt en op de grond lag, op die [naam slachtoffer 2]
gaan zitten en/of
- ( vervolgens) nogmaals slaan en schoppen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 2] ;