ECLI:NL:RBROT:2020:7404

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
10/701037-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Veroordeling voor afpersing met jeugddetentie en taakstraf.

Op 6 augustus 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 48 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is er een taakstraf opgelegd van 80 uren en zijn er vrijheidsbeperkende maatregelen getroffen, waaronder een locatieverbod en contactverboden met de slachtoffers. De zaak kwam aan het licht na een overval op 21 april 2020, waarbij de verdachte onder bedreiging met een mes een geldbedrag heeft geëist van een slachtoffer. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact op het slachtoffer. De verdachte heeft tijdens de rechtszitting zijn betrokkenheid bij de overval erkend, wat heeft geleid tot een bewezenverklaring zonder nadere motivering. De rechtbank heeft ook de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering in haar oordeel betrokken, waarbij het recidive risico als hoog werd ingeschat. De rechtbank heeft besloten tot een combinatie van straffen en maatregelen, waarbij de nadruk ligt op begeleiding en behandeling van de verdachte om herhaling van strafbaar gedrag te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/701037-20
Datum uitspraak: 6 augustus 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] 2003 te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ( [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. G.A. Dorsman, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 23 juli 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, meldplicht, behandeling bij De Waag en de intensieve trajectbegeleiding Harde Kern Aanpak (hierna: ITB-HKA);
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht;
  • oplegging van een aantal vrijheidsbeperkende maatregelen, te weten een locatieverbod voor [naam horecagelegenheid] , een contactverbod met aangever [naam slachtoffer 1] en een contactverbod met [naam slachtoffer 2] , voor de duur van 2 jaren;
  • toepassing van (telkens) 2 weken vervangende jeugddetentie bij overtreding van het verbod, met een maximum van 6 maanden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregelen.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 21 april 2020 te Rozenburg, gemeente Rotterdam,
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door
bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de
afgifte van een geldbedrag (ongeveer
380),
toebehorende aan die [naam slachtoffer 1] en/of [naam horecagelegenheid] ,
welke bedreiging met geweld bestond uit het
- tonen van een mes aan die [naam slachtoffer 1] en
- houden van dat mes in die richting van die [naam slachtoffer 1] en
- zeggen tegen die [naam slachtoffer 1] :
* "Geld, geld, ik wil geld!" en
* "Schiet op of ik steek je!",
althans woorden van gelijke dreigende aard/strekking;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Kwalificatie

Het bewezen feit levert op:
afpersing

6..Strafbaarheid feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straffen en maatregelen

8.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op 16-jarige leeftijd een overval gepleegd, waarbij hij het slachtoffer
- de eigenaar van [naam horecagelegenheid] - onder bedreiging van een mes heeft gedwongen tot afgifte van geld uit de kassalade.
Dat de verdachte de overval zorgvuldig heeft gepland blijkt uit het feit dat hij voorafgaand aan de overval extra kleding heeft meegenomen, zodat hij zich kon omkleden in het park en daarmee niet meer voldeed aan het signalement van de dader. Hij heeft daarnaast een bivakmuts, een mes en latex handschoenen meegenomen en gebruikt ten tijde van de overval. Na de overval is de verdachte berekenend te werk gegaan. Hij heeft aan zijn vriend gevraagd om het plastic tasje met daarin de buit voor hem te bewaren. Bij de politie heeft de verdachte zonder scrupules de overval in de schoenen van zijn vriend geschoven. In de tapgesprekken en ter terechtzitting heeft de verdachte laten blijken dat hij vooral boos is op zijn vriend, omdat die hem bij de politie heeft ‘gesnitcht’. Het vermogen om te reflecteren op de gevolgen van zijn handelen voor zijn vriend blijkt zeer beperkt. De berekendheid van het handelen van de verdachte zowel voorafgaand als na de overval rekent de rechtbank de verdachte aan.
Het is algemeen bekend dat strafbare feiten zoals deze kunnen leiden tot langdurige gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer. Dat het voorval nog altijd zeer ingrijpende gevolgen heeft voor het slachtoffer, blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring. De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij zich bij het plegen van dit misdrijf geen rekenschap heeft gegeven van de ingrijpende gevolgen voor het slachtoffer. Daarnaast versterken dit soort delicten de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving in het algemeen.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
30 juni 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
8.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad)heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 juli 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Het algemeen recidive risico komt uit op hoog. De Raad maakt zich zorgen om de houding van de verdachte met betrekking tot het overvallen van een snackbar, het eerst ontkennen van zijn betrokkenheid, de gewetensontwikkeling van de verdachte en tot op welke hoogte hij inzicht heeft in oorzaak-gevolg.
De Raad acht het van belang dat er een positieve ontwikkeling komt in het leven van de verdachte. Ook acht de Raad het van belang dat de verdachte leert om risicovolle situaties op een pro-sociale wijze op te lossen. Daarnaast is het van belang dat de verdachte vaardigheden krijgt aangeleerd, zodat hij op een adequate manier kan reageren op andere risicofactoren. Het is belangrijk dat er meer zicht komt op de ontwikkeling van de verdachte en of er mogelijk andere problematiek ten grondslag ligt aan zijn gedrag. De Raad acht het hierom van belang dat de verdachte meewerkt aan behandeling door De Waag.
Door middel van de ITB-HKA zal er een duidelijke structuur voor de verdachte worden uitgezet, is er een duidelijk kader waaraan hij zich moet houden en is er wekelijks contact met de verdachte, wat de kans op herhaling van strafbaar gedrag kan verkleinen. De Raad vindt het van belang dat er een jeugdreclasseringsmaatregel is, zodat de verdachte meewerkt aan de geboden hulpverlening.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: JBRR)heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 juli 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is een first offender. Het algemeen recidive risico mag hoog worden geacht.
Er worden vooral risicofactoren gezien binnen de domeinen vrije tijd, alcohol en drugs en attitude. De jeugdreclasseerder ziet ook op het domein relaties risicofactoren. De verdachte heeft naast pro sociale vrienden ook omgang met jongeren die bekend zijn met politie en justitie. De verdachte heeft een lange tijd volgehouden dat niet hij, maar zijn vriend de overval gepleegd zou hebben. Deze hardnekkige ontkenning, het beschuldigen van een ander en de in eerste instantie "nonchalante" houding die hij liet zien binnen de justitiële jeugdinrichting (JJI) maken dat er zorgen worden gezien met betrekking tot zijn gewetensontwikkeling.
De delict gerelateerde criminogene factoren die mogelijk een rol hebben gespeeld bij het plegen van het strafbare feit zijn de impulsiviteit waarmee het delict gepleegd lijkt te zijn, het niet nadenken over de gevolgen van zijn handelen en de omgang met vrienden die bekend zijn met politie en justitie, waarin hij mogelijk beïnvloedbaar is. Vanuit de ouders is er onvoldoende zicht op wat de verdachte buiten doet en met wie hij omgaat.
Positief te noemen is dat de verdachte inmiddels verantwoordelijkheid neemt voor zijn delict gedrag en de (mogelijke) gevolgen voor het slachtoffer inziet. Hij heeft spijt en wil zijn excuus aanbieden. Er is een traject gestart bij perspectief herstelbemiddeling. Ook wil de verdachte afstand nemen van de antisociale jongeren met wie hij buiten omgaat. De ouders van de verdachte zijn positief betrokken bij hem en ondersteunen hem. De verdachte en zijn ouders staan open voor de in te zetten hulp- en behandeltrajecten en een persoonlijkheidsonderzoek (PO), indien dat nodig wordt geacht. Ook werken zij mee aan het traject ITB-HKA.
Begeleidings- en strafadvies
Indien de verdachte wordt veroordeeld, adviseert JBRR aan hem een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen voor de duur van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden, dat de verdachte:
  • zijn medewerking verleent aan (de voortzetting van) het traject ITB-HKA;
  • zijn medewerking verleent aan behandeling en begeleiding vanuit De Waag;
  • zijn medewerking verleent aan een PO, indien de jeugdreclassering en/of De Waag dit noodzakelijk acht(en).
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
De deskundige [naam deskundige] , werkzaam bij JBRR,heeft ter zitting naar voren gebracht dat de verdachte goed meewerkt aan het maken van het rooster voor het ITB-HKA traject. Het betreft een traject voor de duur van 24 weken. De verdachte is aangemeld bij De Waag. Daar is sprake van een wachtlijst. Bij De Waag zal ook aandacht zijn voor het softdrugsgebruik van de verdachte. Het traject voor herstelbemiddeling is inmiddels opgestart. Er zal contact worden opgenomen met het slachtoffer. Desgevraagd heeft
deskundige aangegeven dat er ook mogelijkheden zijn voor herstelbemiddeling ten aanzien van [naam slachtoffer 2] . Een voorwaardelijke jeugddetentie zal naar het oordeel van de deskundige meer effect hebben dan een werkstraf en kan dienen als een stok achter de deur voor de verdachte.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Straffen
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat een straf gelijk aan de duur die door de verdachte in voorlopige hechtenis is doorgebracht in beginsel onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en de gevolgen die het voor het slachtoffer heeft gehad, zal de rechtbank afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie die de duur van de voorlopige hechtenis overschrijdt. De rechtbank acht het noodzakelijk dat de begeleiding van de verdachte wordt voortgezet, dat hij behandeld wordt en dat ook het reeds ingezette traject ITB-HKA wordt voortgezet. De rechtbank legt daarom, naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest, een voorwaardelijke jeugddetentie op, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Nu de verdachte niet terug hoeft naar een jeugdinrichting ziet de rechtbank aanleiding voor het opleggen van een taakstraf bestaande uit een werkstraf, waarin de ernst van het feit tot uiting wordt gebracht. Bij de bepaling van de duur van de werkstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aan de verdachte op te leggen bijzondere voorwaarden, die ook het nodige zullen vragen van de verdachte.
Hoewel de rechtbank een lichtere straf oplegt dan door de officier van justitie is gevorderd, is de rechtbank van oordeel dat de combinatie van de op te leggen straffen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de ernst van het feit en de rapportages van de Raad en de jeugdreclassering, waaruit naar voren komt dat het algemeen recidive risico bij de verdachte hoog is, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van dit wetboek uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vrijheidsbeperkende maatregelen (77we juncto artikel 38v Wetboek van Strafrecht)
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 2 jaren opgelegd, inhoudende een locatieverbod voor [naam horecagelegenheid] aan de [adres] te Rozenburg, een contactverbod met aangever [naam slachtoffer 1] en een contactverbod met [naam slachtoffer 2] .
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen en maatregelen passend en geboden.

9..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Ter zake van het ten laste gelegde feit heeft [naam slachtoffer 1] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.012,76 aan materiële schade en een bedrag van € 1.250,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het deel van de vordering van de benadeelde partij dat ziet op het verlies van arbeidsvermogen, het beveiligingssysteem bij de snackbar, de extra personeelskosten en de immateriële schade toegewezen dient te worden, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het deel van de vordering dat ziet op het beveiligingssysteem bij de benadeelde partij thuis, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
9.2.
Standpunt verdediging
Door de raadsman van de verdachte is aangevoerd dat voor betreffende het beveiligingssysteem bij de benadeelde partij thuis het causaal verband ontbreekt. Dit deel van de vordering dient hierom te worden afgewezen.
9.3.
Beoordeling
9.3.1.
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat ziet op het verlies van arbeidsvermogen, de beveiligingscamera’s bij de snackbar en de extra personeelskosten komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en is door de verdediging niet weersproken. De rechtbank zal dit deel van de vordering, betreffende een totaalbedrag van (€ 51,28 + € 765,38 + € 133,60 =) € 950,26, toewijzen.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de beveiligingscamera’s bij de benadeelde partij thuis, is door de verdediging gemotiveerd weersproken en (nader) onderzoek daarnaar levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
9.3.2.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op basis van de op dit moment gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.250,00.
9.3.3.
Wettelijke rente en proceskosten
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 21 april 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.200,26, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38v, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77we en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
48 (achtenveertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • gedurende de proeftijd zijn medewerking zal verlenen aan traject ITB Harde Kern, zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
  • gedurende de proeftijd zijn medewerking zal verlenen aan behandeling bij De Waag, ook indien dit inhoudt het verlenen van medewerking aan een PO, zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het aan genoemde jeugdreclasseringsinstelling opgedragen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren,waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 2 (twee) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
zich niet op te houden in [naam horecagelegenheid] , gevestigd aan de [adres] , [postcode] te Rozenburg, gedurende
2 (twee) jarenna heden;
  • zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam slachtoffer 1] , geboren op
  • zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam slachtoffer 2] , geboren op
met bevel dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende jeugddetentie wordt toegepast voor de duur van
1 (een) week, met een totale duur van ten hoogste
6 (zes) maanden;
met bevel dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 2.200,26 (zegge: tweeëntwintighonderd euro en zesentwintig eurocent), bestaande uit € 950,26 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
21 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 2.200,26(hoofdsom,
zegge: tweeëntwintighonderd euro en zesentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 april 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 2.200,26 vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
0 (nul) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. W.L. van der Bijl-de Jong en A. Wijsman-van Veen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Spaans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 augustus 2020.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 21 april 2020 te Rozenburg, gemeente Rotterdam,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de
afgifte van een geldbedrag (ongeveer E380), in elk geval van enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan die [naam slachtoffer 1] en/of [naam horecagelegenheid] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- tonen van een mes aan die [naam slachtoffer 1] en/of
- houden van dat/een mes in die richting van die [naam slachtoffer 1] en/of
- ( meermalen) zeggen tegen/roepen naar die [naam slachtoffer 1] :
* "Geld, geld, ik wil geld!" en/of
* "Schiet op of ik steek je!",
althans woorden van gelijke (dreigende) aard/strekking;