ECLI:NL:RBROT:2020:7417

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
8536895 VZ VERZ 20-9959
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot toekenning van aanzegvergoeding, transitievergoeding en uitbetaling van vakantiedagen en vakantiegeld na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 24 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker] tegen [verweerder]. [Verzoeker] heeft een verzoek ingediend tot toekenning van een aanzegvergoeding, transitievergoeding, uitbetaling van niet genoten vakantiedagen en vakantiegeld, na de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst van [verzoeker] met [verweerder] was aangegaan voor de duur van zes maanden, maar [verweerder] heeft nagelaten tijdig aanzegging te doen over de voortzetting van de overeenkomst. Dit leidde tot het verzoek om een aanzegvergoeding van € 1.342,94. Daarnaast heeft [verzoeker] aanspraak gemaakt op een transitievergoeding van € 241,82, en uitbetaling van vakantiedagen ter waarde van € 774,64 en vakantiegeld van € 644,61. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 juli 2020 via een beeldverbinding in het kader van de Tijdelijke wet COVID-19. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerder] de aanzegverplichting niet is nagekomen en dat [verzoeker] recht heeft op de gevorderde vergoedingen. De kantonrechter heeft de verzoeken van [verzoeker] toegewezen, inclusief de buitengerechtelijke kosten van € 514,74, en heeft [verweerder] veroordeeld in de proceskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8536895 VZ VERZ 20-9959
uitspraak: 24 augustus 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[verzoeker] ,,
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. A. el Azouti,
tegen:
de eenmanszaak
[verweerder] ,
gevestigd te [vestigingsplaats verweerder] ,
verweerder,
gemachtigde: [gemachtigde] .
Partijen worden hierna aangeduid als [verzoeker] en [verweerder] .

1..Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift, door de rechtbank ontvangen op 25 mei 2020, met producties.
De mondelinge behandeling heeft op 20 juli 2020 plaatsgevonden overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid via een beeld- en geluidverbinding met het programma Skype voor bedrijven. Daaraan hebben deelgenomen [verzoeker] in persoon, bijgestaan door mr. El Azouti en aan de zijde van [verweerder] heeft deelgenomen [gemachtigde] .

2..De vaststaande feiten

2.1
Als door de ene partij gesteld en door de andere partij niet weersproken staat het volgende tussen partijen vast.
2.2
[verzoeker] is op 26 september 2019 in dienst getreden van [verweerder] voor de duur van zes maanden. In de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat [verzoeker] in de functie van bediening in dienst is getreden. Feitelijk was [verzoeker] werkzaam als kok.

3..Het geschil

3.1
[verzoeker] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [verweerder] te veroordelen:
I. tot betaling van de aanzegvergoeding ad. € 1.342,94 bruto;
II. tot betaling van de transitievergoeding ad. € 241,82 bruto;
III. tot betaling van de vakantiedagen ad. € 774,64 bruto;
IV. tot betaling van het vakantiegeld ad. € 644,61 bruto;
V. een deugdelijke specificatie te overleggen van het onder I tot en met IV gevorderde;
VI. tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad. € 514,74 rechtstreeks te voldoen aan de gemachtigde van [verzoeker] ;
VII. tot betaling van de kosten van de procedure, waaronder begrepen het salaris van gemachtigde, rechtstreeks te betalen aan de gemachtigde van [verzoeker] .
3.2
Ter onderbouwing heeft [verzoeker] – zakelijk samengevat – gesteld dat de aanzegverplichting niet is nagekomen door [verweerder] . Ook heeft [verweerder] de verschuldigde transitievergoeding niet betaald en heeft er geen eindafrekening plaatsgevonden voor de nog verschuldigde vakantie-uren en het verschuldigde vakantiegeld. Er is geen deugdelijke specificatie overgelegd en [verzoeker] heeft buitengerechtelijke incassokosten moeten maken.
3.3
[verweerder] heeft op het verzoekschrift gereageerd. Daarop zal – voor zover van belang – hierna worden ingegaan.

4..De beoordeling

4.1
[verzoeker] verzoekt een vergoeding voor het niet nakomen van de aanzegverplichting, de wettelijke transitievergoeding en uitbetaling van (boven)wettelijke vakantie-uren en vakantiegeld. [verzoeker] gaat in zijn verzoeken voor de berekening van de vergoedingen uit van een uurloon van € 11,44, gebaseerd op schaal K.4.1. van de cao Horeca, behorend bij de functie kok. [verweerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat [verzoeker] voor [verweerder] werkzaam was als kok. [verweerder] heeft verder de stelling van [verzoeker] dat hij op basis van de cao recht heeft op een uurloon van € 11,44 niet weersproken, zodat het uurloon van € 11,44 hierna als uitgangspunt geldt.
4.2
[verzoeker] maakt aanspraak op een vergoeding voor het niet nakomen van de aanzegverplichting. Op grond van artikel 7:668 lid 1 BW was [verweerder] verplicht [verzoeker] uiterlijk een maand voordat de arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden van rechtswege zou eindigen, schriftelijk te informeren over het al dan niet voortzetten daarvan. In het geval van [verzoeker] betekent dit dat [verweerder] uiterlijk één maand voor zijn laatste contractuele werkdag op 25 maart 2020 moest aanzeggen of zij de arbeidsovereenkomst wilde verlengen. Vast staat dat [verweerder] eerst op 2 april 2020 deze aanzegging heeft gedaan, zodat [verweerder] op grond van artikel 7:668 lid 3 BW een vergoeding is verschuldigd gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand. Nu [verweerder] de door [verzoeker] gemiddelde arbeidsduur en de daarop gebaseerde verzochte vergoeding niet heeft weersproken, wordt de verzochte aanzegvergoeding van € 1.342,94 toegewezen.
4.3
[verzoeker] verzoekt daarnaast tot toekenning van de wettelijke transitievergoeding. Op grond van artikel 7:673 lid 1 sub a BW is de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst door de werkgever is opgezegd of op initiatief van de werkgever niet wordt voortgezet. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerder] verklaard dat zij de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] niet wenste voort te zetten. Zij wenste de arbeidsovereenkomst vooral niet voort te zetten omdat, afgezien van de twijfels over de kwaliteiten van [verzoeker] , deze medio maart opeens niet meer op het werk kwam. Toen is besloten de overeenkomst niet te verlengen.
4.4
Indien [verweerder] met haar verwijt dat [verzoeker] niet meer op het werk is verschenen, heeft willen betogen dat hij geen aanspraak kan maken op de transitievergoeding faalt dat verweer. Een werknemer kan aanspraak maken op de transitievergoeding behalve als hij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Dat is niet gesteld of gebleken. Overigens kan het punt van wel of niet op het werk verschijnen – het waren verwarrende tijden in verband met de in die periode ingestelde lockdown van de horeca – in het midden blijven nu [verzoeker] over die periode geen loonvordering heeft ingesteld. [verweerder] is dan ook de transitievergoeding verschuldigd aan [verzoeker] . Aangezien [verweerder] het verzochte bedrag niet heeft weersproken wordt de verzochte transitievergoeding van € 241,82 toegewezen.
4.5
Eveneens verzoekt [verzoeker] uitbetaling van zijn (boven)wettelijke vakantie-uren en het tot het einde van de arbeidsovereenkomst opgebouwde vakantiegeld. [verweerder] heeft de opbouw en de verschuldigdheid van dit verzoek niet weersproken, zodat de bedragen zoals verzocht worden toegewezen.
4.6
[verzoeker] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende is gebleken dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die een afzonderlijke vergoeding rechtvaardigen. De buitengerechtelijke kosten zijn dan ook toewijsbaar.
4.7
[verweerder] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter,
veroordeelt [verweerder] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting en onder afgifte van een deugdelijke eindafrekening aan [verzoeker] te betalen:
  • een bedrag van € 1.342,94 bruto aan aanzegvergoeding als bedoeld in artikel 7:668 lid 3 BW;
  • de transitievergoeding ter hoogte van € 241,82 bruto;
  • een bedrag van € 774,64 bruto aan vakantiedagen;
  • een bedrag van € 644,61 bruto aan vakantiegeld;
  • de buitengerechtelijke kosten van € 517,74;
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 236,- aan griffierecht en € 420,- aan salaris gemachtigde;
verklaart bovengenoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.R. Roukema en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
41645