In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 augustus 2020 een beschikking gegeven inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 21 juli 2020 een verzoekschrift ingediend voor de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] voor de duur van twaalf maanden. Dit verzoek is ingekomen bij de griffie op 23 juli 2020. Tijdens de zitting op 21 augustus 2020, die met gesloten deuren plaatsvond, was de moeder van [voornaam minderjarige] niet aanwezig, maar [voornaam minderjarige] kreeg de gelegenheid om haar mening te uiten. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder, bij wie [voornaam minderjarige] woont.
De Raad heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling gehandhaafd, waarbij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west zich heeft aangesloten bij dit verzoek. De kinderrechter heeft op basis van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting geconcludeerd dat [voornaam minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Er is sprake van een instabiele opvoedomgeving met een gebrek aan structuur, en de schoolgang van [voornaam minderjarige] is zorgelijk door langdurig schoolverzuim. De moeder lijkt onvoldoende betrokken bij de opvoeding en is slecht bereikbaar voor hulpverlening, wat leidt tot een gebrek aan zicht op de opvoedsituatie.
De kinderrechter oordeelt dat hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk is om zowel de moeder als [voornaam minderjarige] de benodigde ondersteuning te bieden. De kinderrechter heeft daarom besloten om [voornaam minderjarige] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, met ingang van 21 augustus 2020 tot 21 augustus 2021. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.