ECLI:NL:RBROT:2020:7505

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
10/143733-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van soft- en harddrugs met rechtmatigheid van doorzoeking

Op 12 augustus 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het aanwezig hebben van zowel soft- als harddrugs. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de kelderbox van de verdachte niet in strijd was met artikel 96c van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte had geweigerd toestemming te geven voor de doorzoeking, maar de hulpofficier van justitie had, met toestemming van de officier van justitie, de kelderbox doorzocht op basis van meerdere meldingen van de politie. Tijdens deze doorzoeking werden aanzienlijke hoeveelheden drugs aangetroffen, waaronder cocaïne en hasj.

De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de doorzoeking onrechtmatig was en dat het bewijs uitgesloten moest worden. De rechtbank oordeelde dat er voldoende verdenking was om de doorzoeking te rechtvaardigen, gezien de meldingen en de omstandigheden. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. Tevens werd het in beslag genomen geldbedrag van € 2.145,00 aan de verdachte teruggegeven.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging tussen de rechten van de verdachte en de handhaving van de wet, vooral in zaken die betrekking hebben op drugsdelicten. De rechtbank heeft de straffen gemotiveerd op basis van de ernst van de feiten en de impact van drugs op de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/143733-19
Datum uitspraak: 12 augustus 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. K. Kuster, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 augustus 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Blanken heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen geldbedrag van € 2.145,00.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient vrijgesproken te worden van de hem ten laste gelegde feiten nu – kort gezegd – de doorzoeking in de kelderbox onrechtmatig was, hetgeen dient te leiden tot uitsluiting van het in de kelderbox aangetroffen bewijs. De door de officier van justitie verleende toestemming om de kelderbox te doorzoeken, had niet gegeven mogen worden op basis van de MMA-meldingen dat iemand vanuit een woning zou dealen en in een bepaalde auto zou rijden. Bovendien was er geen dringende noodzaak om de kelderbox te doorzoeken. Er is voorts geen onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid van de MMA-meldingen. Evenmin is de informatie door de politie geverifieerd.
Verder is aangevoerd dat geen sprake is geweest van bewuste nauwe samenwerking met iemand anders, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
4.1.2.
Beoordeling
Op 14 juni 2019 heeft naar aanleiding van een vijftal MMA-meldingen een doorzoeking in de woning gelegen aan de [adres] plaatsgevonden. Er zouden vanuit deze woning en de bijbehorende kelderbox drugs verkocht worden. De verdachte woonde op dat moment met zijn moeder en zus in deze woning. Nu de verdachte weigerde toestemming te geven om de kelderbox te doorzoeken, heeft de hulpofficier van justitie met toestemming van de officier van justitie de kelderbox doorzocht. Er is in de kelderbox 61,6 gram in de vorm van wit poeder aangetroffen. Later bleek het om cocaïne te gaan. De verdachte en zijn moeder hebben vervolgens toestemming gegeven om zijn slaapkamer te doorzoeken. In de slaapkamer van de verdachte zijn acht brokken bruine massa aangetroffen. Hiervan is later vastgesteld dat het om 378,4 gram hasj gaat. In de slaapkamer van de moeder van de verdachte zijn nog in plastic gewikkelde brokken bruine massa en twee bolletjes bruine massa aangetroffen. Later blijkt het om 147,8 gram hasj te gaan. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de aangetroffen drugs voor iemand bewaarde en dat hij hier geld voor ontving.
De vraag die thans voorligt is of de doorzoeking in de kelderbox in strijd met artikel 96c van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) heeft plaatsgevonden. De eerste vraag die gesteld dient te worden is of hier sprake was van een verdenking van een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Er zijn verdeeld over twee dagen in totaal vijf MMA-meldingen bij de politie binnengekomen. Deze meldingen bevatten concrete informatie, te weten dat harddrugs in de kelderbox behorende bij de woning aan de [adres] opgeslagen zou worden en dat er vanuit de kelderbox gedeald zou worden. Er wordt vervolgens door de politie onderzoek verricht. De verdachte blijkt op voornoemd adres ingeschreven te staan. Ook wordt in één van de meldingen een grijze Citroën met kenteken [kentekennummer] genoemd. Dit kenteken blijkt op naam van de verdachte te staan. Het voorgaande heeft de verdenking en de doorzoeking gerechtvaardigd.
Artikel 96c, tweede lid, Sv geeft de officier van justitie de mogelijkheid om in geval van een dringende noodzaak onderzoek en indien zijn optreden niet kan worden afgewacht, de hulpofficier van justitie te machtigen om de kelderbox te doorzoeken. De politie heeft in het kader van subsidiariteit terecht eerst zelf aan de verdachte gevraagd of zij de kelderbox mocht doorzoeken. Uit het dossier blijkt dat de verdachte geen toestemming heeft gegeven om de kelderbox te doorzoeken. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de officier van justitie zelf niet ter plaatse was, dat de situatie vroeg om handelend optreden en dat daarom de komst van de officier van justitie niet afgewacht kon worden. De rechtbank is van oordeel dat sprake was van een dringende noodzaak. Vervolgens heeft de hulpofficier van justitie van de officier van justitie een machtiging gekregen om de kelderbox te doorzoeken. De vraag of de juiste persoon heeft beslist dat de doorzoeking in de kelderbox mocht plaatsvinden, wordt door de rechtbank bevestigend beantwoord.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de doorzoeking in de kelderbox op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden. Het verweer van de verdediging dat strekt tot bewijsuitsluiting wordt verworpen. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
De enkele verklaring van de verdachte dat hij de drugs voor iemand bewaarde acht de rechtbank in dit geval onvoldoende om medeplegen aan te nemen.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht op basis van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten. De verweren die strekken tot vrijspraak worden verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
op 14 juni 2019
te Papendrecht
in een woning/pand gelegen aan de [adres]
opzettelijk aa
nwezig heeft gehad
526,2 gram van een materiaal bevattende hashish,
zijnde hashish een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij
op 14 juni 2019
te Papendrecht
in een woning/pand gelegen aan de [adres]
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
61,6 gram van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van zowel soft- als harddrugs. Verdovende middelen vormen een bedreiging voor de samenleving, in die zin dat zij de volksgezondheid bedreigen en criminaliteit bevorderen. Verdovende middelen vormen bovendien een bron van overlast en brengen hoge kosten met zich voor de samenleving. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij de hiervoor genoemde risico’s op de koop toe heeft genomen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
17 juli 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank heeft wat betreft de straftoemeting aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, met de verdediging geen aanleiding om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Gelet op de ernst van de feiten zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen met daaraan gekoppeld een voorwaardelijke gevangenisstraf. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van € 2.145,00 terug te geven aan de verdachte.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht het in beslag genomen geldbedrag van € 2.145,00 terug te geven aan de verdachte.
8.3.
Beoordeling
Het geldbedrag van € 2.145,00 behoort aan de verdachte toe. Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag van € 2.145,00 zal daarom een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
200 (tweehonderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
190 (honderdnegentig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
95 (vijfennegentig) dagen;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
gelast de teruggave aan de veroordeelde van het onder hem in beslag genomen geldbedrag van € 2.145,00.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. M. Timmerman en F. van Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Sengezken, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 augustus 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 14 juni 2019
te Papendrecht
in een woning/pand gelegen aan de [adres]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aawezig heeft gehad
ongeveer 526, 2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
hashish,
zijnde hashish een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
danwel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij
op of omstreeks 14 juni 2019
te Papendrecht
in een woning/pand gelegen aan de [adres]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 61,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;