In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, Vodafone Libertel B.V. [verzoeker] was in dienst bij Vodafone en werd op 3 september 2019 op staande voet ontslagen. De redenen voor het ontslag waren onder andere het moedwillig beschadigen van zijn werktelefoon, het manipuleren van een voorraadtelling en het aanbieden van een pil die op een xtc-pil leek aan een collega. [verzoeker] betwistte de rechtsgeldigheid van het ontslag en verzocht om vernietiging van het ontslag en om doorbetaling van zijn salaris.
De kantonrechter oordeelde dat de redenen voor het ontslag op staande voet onvoldoende waren om dit ontslag rechtsgeldig te verklaren. De kantonrechter concludeerde dat er geen dringende reden was voor het ontslag, omdat de incidenten niet zodanig ernstig waren dat van Vodafone redelijkerwijs niet meer gevergd kon worden dat de arbeidsovereenkomst voortduurde. Het ontslag werd daarom vernietigd, en [verzoeker] kreeg recht op zijn achterstallige loon en emolumenten vanaf de datum van ontslag tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigde.
Daarnaast deed Vodafone een tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel er sprake was van verwijtbaar handelen van [verzoeker], dit niet voldoende was om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Uiteindelijk werd de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 mei 2020, en werd [verzoeker] een billijke vergoeding van € 2.500,00 bruto en een transitievergoeding van € 11.070,12 bruto toegekend.