ECLI:NL:RBROT:2020:7556
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beslissing over de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafdeel in een strafzaak
Op 9 juli 2020 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam een beslissing genomen over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafdeel dat eerder was opgelegd aan de veroordeelde. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 19 oktober 2019, gebaseerd op een rapport van Reclassering Nederland van 13 september 2019. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met bedreiging en geweld, en had een gevangenisstraf van 18 maanden gekregen, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De proeftijd was ingegaan op 11 januari 2013 en eindigde op 13 juli 2020, maar was gedurende een periode van ongeveer viereneenhalf jaar geschorst vanwege een andere maatregel.
Tijdens de behandeling van de vordering op 25 juni 2020, werd de officier van justitie gehoord, evenals de veroordeelde en zijn raadsvrouw. De officier van justitie vorderde de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel, terwijl de verdediging pleitte voor afwijzing van de vordering, of in ieder geval voor verlenging van de proeftijd. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde zich onvoldoende had gehouden aan de opgelegde bijzondere voorwaarden en dat er geen aanleiding was om de vordering toe te wijzen. De rechtbank weegt mee dat het voorwaardelijk strafdeel al 7,5 jaar geleden was opgelegd en dat er een nieuw voorwaardelijk strafdeel in een andere strafzaak aanstaande was.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen, met de beslissing dat de veroordeelde niet opnieuw onderworpen zal worden aan de eerder opgelegde voorwaarden. De uitspraak werd gedaan door mr. J. van Dort, voorzitter, en mrs. W.M. Stolk en J.S. van den Berge, in aanwezigheid van griffier mr. A.K. van Zanten.