In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 augustus 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft op 12 augustus 2020 een verzoekschrift ingediend voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in het netwerk tot aan haar meerderjarigheid. De minderjarige is voorafgaand aan de zitting apart gehoord, evenals de vader en een vertegenwoordigster van de GI. De vader heeft zich niet verzet tegen het verzoek, maar heeft aangegeven dat [voornaam minderjarige] zelf de keuze heeft gemaakt om uit huis te gaan. De minderjarige heeft verklaard niet meer terug naar huis te willen en heeft aangegeven dat er veel dingen zijn gebeurd thuis die haar hebben doen besluiten om bij een vriendin te verblijven.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de relatie tussen [voornaam minderjarige] en de vader ernstig verstoord is, waardoor het niet langer mogelijk is dat zij bij de vader woont. De kinderrechter heeft de noodzaak van de uithuisplaatsing onderbouwd met de feiten dat [voornaam minderjarige] sinds 14 juli 2020 bij een vriendin verblijft en dat zij aangemeld is voor een plek op een kamertrainingscentrum. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 4 december 2020, in het belang van de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 27 augustus 2020. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.