ECLI:NL:RBROT:2020:7559

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2020
Publicatiedatum
28 augustus 2020
Zaaknummer
C/10/601112 / JE RK 20-2114
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 augustus 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De zaak is behandeld met gesloten deuren, waarbij de ouders en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De GI had verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, omdat de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie niet kon worden gewaarborgd. De ouders hebben momenteel één keer per week omgang met de kinderen, maar er zijn ernstige zorgen over de opvoedsituatie, vooral gezien de betrokkenheid van de moeder bij een strafrechtelijk onderzoek naar de dood van een andere zoon.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] uit huis zijn geplaatst vanwege de onveilige situatie bij de ouders. [voornaam minderjarige 1] verblijft bij het ASVZ in Sliedrecht en heeft baat bij de structuur die daar geboden wordt, terwijl [voornaam minderjarige 2] in een crisispleeggezin verblijft. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen, en heeft de machtiging verlengd tot respectievelijk 20 november 2020 en 4 maart 2021.

De beslissing van de kinderrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 27 augustus 2020.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/601112 / JE RK 20-2114
datum uitspraak: 21 augustus 2020

beschikking verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2002 te [geboorteplaats minderjarige 1] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,

[naam minderjarige 2] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2015 te [geboorteplaats minderjarige 2] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 24 juli 2020, ingekomen bij de griffie op 27 juli 2020,
- het verweerschrift van mr. V. Deetman, advocaat, ingediend namens de ouders, van 19 augustus 2020.
Op 21 augustus 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de minderjarige [voornaam minderjarige 1] , die voorafgaand aan de zitting apart telefonisch is gehoord,
- de moeder,
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 1] en mw. [naam vertegenwoordigster 2] .
Opgeroepen en niet verschenen is de vader.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang tot de zitting verleend aan mw. [naam tante] , een tante van de moeder.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige 1] verblijft bij het ASVZ in Sliedrecht. [voornaam minderjarige 2] verblijft in een crisispleeggezin.
Bij beschikking van 4 maart 2020 is [voornaam minderjarige 1] onder toezicht gesteld tot 20 november 2020. De kinderrechter heeft bij deze beschikking ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend tot 4 september 2020.
Bij beschikking van 4 maart 2020 is [voornaam minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 4 maart 2021. De kinderrechter heeft bij deze beschikking ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 4 september 2020.

Het verzoek

De GI heeft verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI heeft het verzoek ter zitting gewijzigd in die zin dat voor [voornaam minderjarige 2] een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg wordt verzocht. De GI heeft het (gewijzigde) verzoek als volgt toegelicht. De ouders hebben momenteel één keer per week omgang met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Op dit moment is het geen optie om de kinderen terug te plaatsen bij de ouders. Enerzijds vanwege de persoonlijke problematiek van de kinderen en anderzijds vanwege de zorgen die er zijn over de thuissituatie. [voornaam minderjarige 1] verblijft momenteel bij het ASVZ en kan daar voor langere tijd blijven. [voornaam minderjarige 1] heeft baat bij de duidelijkheid en structuur op de groep. [voornaam minderjarige 1] sluit goed aan bij de andere kinderen op de groep. Er zal een verzoek tot onder curatelestelling gedaan worden, bedoeld voor de periode na de 18e verjaardag van [voornaam minderjarige 1] . Voor [voornaam minderjarige 2] is de GI op zoek naar een nieuw pleeggezin. De GI kan [voornaam minderjarige 2] mogelijk overplaatsen naar een gezinshuis. De gezinshuisouders zijn twee vrouwen. Omdat het om een lesbisch koppel gaat, gaan de ouders vanwege hun geloofsovertuiging niet akkoord met deze overplaatsing. De GI begrijpt dit.

Het standpunt van de moeder

De moeder heeft zich ter zitting niet verzet tegen de wijziging van het verzoek met betrekking tot [voornaam minderjarige 2] , maar wel tegen het verzoek op zich. Er wordt niet duidelijk gemaakt wat de ouders moeten doen om [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] weer thuis te krijgen. De ouders willen weten waaraan zij moeten werken. De GI kijkt alleen naar alle slechte dingen in het gezin en vertelt de ouders niet wat wel goed gaat. De moeder maakt zich zorgen om [voornaam minderjarige 2] , omdat hij in korte tijd al meerdere keren is overgeplaatst. De moeder wil dat de kinderen terug naar huis komen. [voornaam minderjarige 1] zit bij het ASVZ de hele dag opgesloten in zijn kamer, terwijl hij bij de ouders vrij is om leuke dingen te doen. De moeder mist de kinderen heel erg en weet niet hoelang ze dit nog vol kan houden. De moeder wil er alles aan doen om haar kinderen terug te krijgen.

De mening van [voornaam minderjarige 1]

heeft aan de kinderrechter verteld dat hij het niet leuk vindt bij het ASVZ en dat hij graag naar huis wil. [voornaam minderjarige 1] is boos op zijn ouders, omdat hij door de ouders bij het ASVZ moet verblijven. Ook vindt [voornaam minderjarige 1] het niet leuk dat zijn ouders zo weinig langskomen. [voornaam minderjarige 1] hoopt dat zijn ouders twee keer in de week langs willen komen. [voornaam minderjarige 1] wil later graag kok worden.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er ernstige zorgen over de veiligheid van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in de opvoedsituatie bij de ouders zijn. De moeder wordt verdacht van betrokkenheid bij de dood van haar oudste zoon [naam zoon] . Het strafrechtelijk onderzoek naar het overlijden van [naam zoon] loopt nog. Om de veiligheid van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te waarborgen, zijn beide kinderen op 4 maart 2020 uit huis geplaatst. [voornaam minderjarige 1] verblijft bij het ASVZ in Sliedrecht en doet het goed op de groep. [voornaam minderjarige 1] heeft een verstandelijke beperking, een autisme-spectrum-stoornis en functioneert op zeer laag denkniveau. [voornaam minderjarige 1] is daarom gebaat bij de duidelijkheid, voorspelbaarheid en structuur die de groep bij het ASVZ hem biedt. [voornaam minderjarige 2] had te kampen met ontwikkelings- en gedragsproblemen. Hij verblijft momenteel in een crisispleeggezin. [voornaam minderjarige 2] ontwikkelt zich sinds de plaatsing in het pleeggezin positief. De samenwerking tussen de ouders en de GI verloopt nog steeds moeizaam, waardoor de hulpverlening onvoldoende van de grond komt. Het is voor zowel de GI als de ouders op deze manier lastig om verandering in de situatie te brengen. Gelet op de zorgen en problematiek in de gezinssituatie en zolang de uitkomsten van het strafrechtelijke onderzoek nog niet helder zijn, kan de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie niet worden gewaarborgd. Om die veiligheid van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te waarborgen, zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Uit het voorgaande volgt dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek).

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder tot 20 november 2020;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 4 maart 2021;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van Driel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van I.E. Teunissen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 27 augustus 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.