In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 augustus 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een omgevingsvergunning voor gaswinning. De verzoeker, het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, heeft bezwaar gemaakt tegen de continuering van gaswinning ter plaatse, maar niet tegen de specifieke omgevingsvergunning voor de boring. De voorzieningenrechter oordeelt dat de bezwaren van verzoeker niet kunnen leiden tot vernietiging of schorsing van de omgevingsvergunning, omdat de continuering van gaswinning niet onder het relevante toetsingskader van de omgevingsvergunning valt. Dit valt onder de instemmingsprocedure voor het winningsplan, dat al eerder is goedgekeurd.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvraag om omgevingsvergunning betrekking heeft op het aanleggen van een boorgat op een bestaande mijnlocatie, zonder dat de bestaande installatie wordt aangepast. De verzoeker heeft zich beklaagd over mogelijke seismische risico's en de impact op de energietransitie, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat deze aspecten niet relevant zijn voor de beoordeling van de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de zienswijze van de wethouder als een zienswijze van het college kan worden aangemerkt, waardoor de procedurele bezwaren van verzoeker niet opgaan.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, maar niet in een openbare zitting vanwege coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.