In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 augustus 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind], geboren op [geboortedatum kind] 2017. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld bij beschikking van 5 september 2019 en liep tot 5 september 2020. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West heeft op 25 juni 2020 een verzoek ingediend om de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van een jaar. De vader van [naam kind] heeft sinds december 2019 geen omgang meer gehad met zijn kind, ondanks een eerdere beschikking van de kinderrechter waarin werd bepaald dat er omgang diende te zijn. De moeder heeft niet meegewerkt aan de omgangsregeling, wat heeft geleid tot zorgen over de ontwikkeling van [naam kind].
Tijdens de zitting op 21 augustus 2020 zijn de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. J. Brouwer, en een vertegenwoordigster van de GI gehoord. De moeder was opgeroepen maar is niet verschenen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds een bedreiging is voor de ontwikkeling van [naam kind] door het gebrek aan onbelast contact met beide ouders. Er is een gestructureerde omgangsregeling nodig, maar de huidige situatie maakt dit moeilijk uitvoerbaar. De kinderrechter heeft besloten dat er een onderzoek moet komen door PSY Drechtsteden naar de thuissituatie van zowel de moeder als de vader, om de opvoedvaardigheden van beide ouders in kaart te brengen.
De kinderrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat voldaan is aan het wettelijke criterium van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek en heeft de ondertoezichtstelling van [naam kind] verlengd tot 5 september 2021. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.