In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Vestia, eiseres, en een gedaagde, die in gebreke is gebleven met het betalen van de huur. De procedure volgde op een dagvaarding van 9 april 2020, waarbij Vestia de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning heeft gevorderd. De gedaagde heeft verweer gevoerd, onder andere met de stelling dat zij door de coronacrisis in financiële problemen is geraakt en dat zij inmiddels weer in staat is om de huur te betalen. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 augustus 2020 heeft de gedaagde verklaard dat zij geen huurtermijnen meer heeft voldaan, maar dat zij hoopte haar situatie te verbeteren.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand op het moment van de dagvaarding meer dan drie maanden bedroeg, en dat deze inmiddels was opgelopen tot meer dan zeven maanden. De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagde niet voldoende heeft aangetoond dat zij in staat is om haar betalingsverplichtingen binnen een termijn van één maand na het vonnis na te komen. Daarom heeft de kantonrechter de vordering van Vestia tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning toegewezen. De ontruimingstermijn is vastgesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, ondanks het verweer van de gedaagde.