ECLI:NL:RBROT:2020:7628

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
8194404 \ CV EXPL 19-51606
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen en geschil over relatie- en geheimhoudingsbedingen in de AGF-sector

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, vorderde eiser, een eenmanszaak, betaling van onbetaalde facturen van in totaal € 5.282,07 van de besloten vennootschap Global Fruit Survey B.V. (GFS). Eiser had in juli 2019 inspectiewerkzaamheden verricht voor GFS, maar de betaling van de facturen was uitgebleven. GFS betwistte de juistheid van de in rekening gebrachte uren en voerde aan dat er een verrekening moest plaatsvinden met een bedrag aan contractuele boetes dat zij nog van eiser tegoed had. In reconventie vorderde GFS dat eiser zou stoppen met het overtreden van relatie- en geheimhoudingsbedingen uit de overeenkomst van opdracht, en eiste een boete van € 30.000,-. De kantonrechter oordeelde dat GFS geen beroep kon doen op de bepalingen van de overeenkomst van opdracht, omdat er geen sprake was van contractsoverneming. De vordering van eiser werd toegewezen, inclusief de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. GFS werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 28 augustus 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8194404 \ CV EXPL 19-51606
uitspraak: 28 augustus 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser], h.o.d.n. [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats eiser] gemeente [gemeente] ,
eiser bij exploot van dagvaarding van 25 november 2019,
verweerder in reconventie,
procesgemachtigde: L. de Leeuw (Belker Services) te ‘s-Gravenzande,
rolgemachtigde: Korenhof & Partners Gerechtsdeurwaarders en Incasso te Den Haag,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Global Fruit Survey B.V.,
gevestigd te Maassluis,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. D. Laus (Constitutio) te Den Haag.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ respectievelijk ‘GFS’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen:
  • het exploot van dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
  • het vonnis van 13 februari 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte uitlaten vervolg procedure zijdens [eiser] ;
  • de conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie.
1.2.
Bij vonnis van 13 februari 2020 is een mondelinge behandeling bepaald. Echter, in verband met de problematiek rondom COVID-19 kon de geplande mondelinge behandeling geen doorgang vinden en was het niet mogelijk om op korte termijn wel een mondelinge behandeling te laten plaatsvinden. Daarom heeft de kantonrechter bepaald dat nog een schriftelijke ronde (repliek/dupliek) zal plaatsvinden. Partijen hebben daarmee ingestemd.
1.3.
Hoewel [eiser] in de gelegenheid is gesteld om te concluderen voor dupliek in reconventie, heeft hij van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.4.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In deze procedure wordt van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1.
GFS is actief in de AGF-branche (aardappels, groente en fruit). De werkzaamheden van GFS bestaan uit het controleren van de kwaliteit van AGF-producten. Ook [naam fruitinspectiebedrijf] . (hierna: MFQI) is actief in de AGF-branche. MFQI en GFS hebben dezelfde directiesamenstelling (de heren [naam persoon 1] en [naam persoon 2] ).
2.2.
[eiser] drijft een eenmanszaak.
2.3.
Tussen MFQI en [eiser] is op 22 maart 2018 een overeenkomst tot stand gekomen, die inhoudt dat [eiser] in opdracht van MFQI kwaliteitsinspecties in de fruitbranche verricht (hierna: de overeenkomst van opdracht). De vaste werklocatie van [eiser] is bij een onderneming genaamd [naam fruitbedrijf] .
2.4.
In de overeenkomst van opdracht is, voor zover nu relevant, het volgende bepaald:
“(…)
Artikel 8 Relatiebeding
Het is opdrachtnemer verboden om tijdens de looptijd van deze overeenkomst en gedurende een periode van 24 maanden na afloop van deze overeenkomst of eventuele verleningen daarvan op enigerlei wijze zakelijke contracten aan te gaan of te onderhouden met cliënten van opdrachtgever danwel met personeel van cliënten. Opdrachten door cliënten rechtstreeks aangevraagd bij opdrachtnemer worden direct aan opdrachtgever doorgezonden voor verdere afhandeling door opdrachtgever.
Artikel 9 Geheimhouding
Partijen verplichten zich tegenover elkaar om geheimhouding tegenover derden te bewaren over bedrijfsaangelegenheden in de ruimste zin des woords.
(…)
BIJKOMENDE BEPALINGEN
(…)
5. In het geval opdrachtnemer in strijd handelt met artikel 8 Relatiebeding verbeurt opdrachtgever, zonder verdere sommatie of ingebrekestelling, van opdrachtnemer een direct opeisbare boete van € 5.000,- per overtreding alsmede € 200,- per dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van opdrachtgever om een hogere werkelijke schade op opdrachtnemer te verhalen.
6. In het geval opdrachtnemer in strijd handelt met artikel 9 Geheimhoudingsbeding verbeurt opdrachtgever, zonder verdere sommatie of ingebrekestelling, van opdrachtnemer een direct opeisbare boete van € 5.000,- per overtreding alsmede € 200,- per dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van opdrachtgever om een hogere werkelijke schade op opdrachtnemer te verhalen.
(…)”
2.5.
Tot 1 juli 2019 diende [eiser] zijn facturen met betrekking tot zijn werkzaamheden in opdracht van MFQI te sturen aan Keurmeester ad Interim B.V.
2.6.
Medio 2019 hebben GFS en MFQI een wijziging in de bedrijfsactiviteiten aangebracht. Een deel van het door MFQI aangenomen werk werd overgenomen door GFS.
2.7.
Op 4 juli 2019 heeft [eiser] van de heer [naam persoon 1] de volgende e-mail ontvangen (weergegeven voor zover relevant en leesbaar):
“(…)
Om administratieve redenen wordt met ingang van 1 juli 2019 een aanpassing gedaan in de werkwijze. Keurmeester (…) wordt voortgezet onder de naam GFS B.V. (KvK-nummer [nummer] ).
Facturen voor verrichte werkzaamheden kun je op dezelfde wijze indienen (…).
De adressering verandert (…).
In de aankomende week ontvang je een nieuwe overeenkomst van opdracht waarin FGS B.V. de opdrachtgever is.
(…)”

3..Het geschil

3.1.
[eiser] heeft
in conventiegevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, GFS te veroordelen aan hem te betalen in totaal € 5.282,07 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 4.604,27 vanaf 20 november 2019 tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van GFS in de proceskosten.
3.2.
Aan die vordering heeft [eiser] naast de vaststaande feiten – verkort weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
[eiser] heeft in juli 2019 inspectiewerkzaamheden verricht voor GFS. Overeenkomstig de instructies uit de e-mail van 4 juli 2019 van de heer [naam persoon 1] (zie 2.6) heeft [eiser] drie facturen ten bedrage van in totaal € 4.604,27 ter zake de inspectiewerkzaamheden gericht aan GFS. Het betreft de volgende facturen:
  • factuur 2019-702 d.d. 13-7-2019 (week 28) ten bedrage van € 1.298,70
  • factuur 2019-703 d.d. 21-7-2019 (week 29) ten bedrage van € 1.888,21
  • factuur 2019-704 d.d. 27-7-2019 (week 30) ten bedrage van € 1.417,36
Betaling van die facturen is uitgebleven. GFS is op de respectieve vervaldata van de facturen in verzuim geraakt, te weten 12, 20 en 26 augustus 2019. [eiser] zag zich genoodzaakt incassowerkzaamheden te laten verrichten. [eiser] heeft in dat verband kosten gemaakt. Op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW is GFS een vergoeding voor die kosten verschuldigd. Die vergoeding is door [eiser] berekend op € 585,43 exclusief btw. Daarnaast is GFS wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW verschuldigd aan [eiser] . De rente is tot en met 19 november 2019 door [eiser] berekend op € 92,37.
3.3.
Volgens GFS dient de vordering te worden afgewezen. GFS heeft betwist dat door [eiser] de in rekening gebrachte uren correct zijn. Die uren stemmen niet overeen met de planningsuren. Daarnaast heeft GFS een beroep gedaan op verrekening van de vordering van [eiser] met een bedrag aan contractuele boetes dat GFS nog tegoed heeft van [eiser] . Dat bedrag vordert zij in reconventie.
3.4.
GFS heeft
in reconventiegevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • te verklaren voor recht dat [verweerder] de overtreding van het relatie- en geheimhoudingsbeding staakt en gestaakt houdt onder verbeurte van een dwangsom van € 300,- voor elke dag of gedeelte van een dag dat de overtreding van het relatie- en geheimhoudingsbeding voortduurt, zulks met een maximum van € 50.000,- vermeerderd met rente en kosten;
  • [verweerder] te veroordelen om aan GFS te betalen een bedrag van € 30.000,- ten titel van boete, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de verschuldigdheid tot aan de dag van algehele voldoening.
3.5.
Aan die tegenvordering heeft GFS – verkort weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
De overeenkomst tussen MFQI en [verweerder] is overgegaan op GFS door middel van contractsoverneming in de zin van artikel 6:159 BW. [verweerder] is daarom in zijn verhouding tot GFS gebonden aan de bepalingen uit de overeenkomst van opdracht, waaronder het relatiebeding (artikel 8) en het geheimhoudingsbeding (artikel 9).
Op 10 juli 2019 heeft [verweerder] met GFS tevergeefs gesproken over een verhoging van zijn uurtarief. Omstreeks 25 juli 2019 heeft [verweerder] medegedeeld dat hij niet langer inzetbaar was voor GFS en MFQI. Een dag later bleek hij bij een klant van GFS, [naam fruitbedrijf] , inspectiewerkzaamheden te verrichten. Hoewel [verweerder] zegt dat hij niet rechtstreeks voor [naam fruitbedrijf] maar voor een andere opdrachtgever werkt, blijkt dat nergens uit. En al zou [verweerder] wel zijn ingehuurd door een andere opdrachtgever, dan heeft hij geheime bedrijfsgegevens gedeeld, waaronder tariefafspraken. [verweerder] heeft dus gehandeld in strijd met artikel 8 en 9 van de overeenkomst van opdracht en daarom een opeisbare boete van € 5.000,- per overtreding en € 200,- per dag dat de overtreding voortduurt, verbeurd. Aangezien [verweerder] per heden nog werkzaamheden verricht bij [naam fruitbedrijf] duurt de overtreding voort vanaf 28 juli 2019 tot de dag van het indienen van de conclusie van eis in reconventie op 12 februari 2020. De boete bedraagt in totaal € 68.400,-. GFS is bereid de boete te matigen tot € 30.000,-.
3.6.
Volgens [verweerder] dient de tegenvordering te worden afgewezen.
[verweerder] heeft betwist dat de overeenkomst van opdracht tussen hem en GFS geldt. De overeenkomst van opdracht tussen hem en MFQI is ingevolge de e-mail van 4 juli 2019 vervallen. [verweerder] heeft de in die e-mail aangekondigde nieuwe overeenkomst nooit ontvangen, laat staan dat die is overeengekomen tussen [verweerder] en GFS. [verweerder] heeft de gestelde contractsoverneming in de zin van artikel 6:159 BW betwist.
Voorts heeft [verweerder] betwist dat hij het relatiebeding en het geheimhoudingsbeding uit de overeenkomst van opdracht heeft geschonden. Na het beëindigen van de werkzaamheden voor GFS is [verweerder] voor een andere opdrachtgever gaan werken die eveneens bij [naam fruitbedrijf] werkzaam was. [verweerder] acht zich niet verplicht om schriftelijk bewijs te overleggen van de tussen hem en zijn opdrachtgever gesloten overeenkomst. GFS heeft niet aangetoond dat [verweerder] bij een klant van GFS werkzaam is en evenmin dat hij bedrijfsgegevens heeft gedeeld die onder het geheimhoudingsbeding vallen.

4..De beoordeling

4.1.
De kantonrechter ziet in het partijdebat aanleiding om de vorderingen in conventie en de vorderingen in reconventie gezamenlijk te bespreken.
in conventie en in reconventie
4.2.
In conventie is de centrale vraag of GFS gehouden is € 4.604,27 te betalen aan [eiser] . De kantonrechter neemt bij de beoordeling het volgende in overweging.
4.3.
De overeenkomst van opdracht is de overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten (artikel 7:400 BW). Indien de overeenkomst door de opdrachtnemer in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf is aangegaan, is de opdrachtgever hem loon verschuldigd. Indien de hoogte van het loon niet door partijen is bepaald, is de opdrachtgever het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd (artikel 7:405 BW).
4.4.
Als onbetwist staat vast dat [eiser] in juli 2019 werkzaamheden heeft uitgevoerd in opdracht van GFS. GFS heeft het door [eiser] op zijn factuur vermelde uurtarief niet betwist. Het enige verweer dat GFS heeft gevoerd tegen de drie facturen heeft betrekking op het aantal gewerkte uren. In rechte wordt er daarom van uitgegaan dat tussen [eiser] en GFS overeenstemming bestaat met betrekking tot de uurtarieven en de kilometervergoeding die op de facturen worden vermeld. Het betreft een (gewoon) uurtarief van € 32,50 en een bijzonder uurtarief op zaterdag van € 43,23. De kilometervergoeding bedraagt telkens € 43,00 berekend over 172 kilometers à € 0,25 per kilometer.
4.5.
Er bestaat discussie over het aantal gewerkte uren door [eiser] .
Het standpunt van [eiser] is dat hij de op zijn facturen vermelde uren ook daadwerkelijk heeft gewerkt. Hij heeft gesteld dat hij niet eerder op de hoogte is gesteld dat zijn opgave van de gewerkte uren en/of zijn facturen niet correct waren. [eiser] kreeg bijna altijd een bedankje van de heer [naam persoon 1] na opgave van zijn uren en mag aannemen dat de heer [naam persoon 1] hem op de hoogte had gesteld als de urenopgave of de facturen onjuist zouden zijn, aldus [eiser] . Het bevreemdt [eiser] dat pas ruim een half jaar later wordt gesteld dat het aantal gewerkte uren op zijn facturen niet juist zijn.
GFS heeft betwist dat de op de factuur vermelde uren correct zijn, omdat die uren volgens haar afwijken van de zogeheten planningsuren. Zoals [eiser] zelf aangeeft in zijn processtukken, verschilden de werkdagen in lengte, in die zin dat de eindtijd kon variëren tussen 11:00 uur en 17:00 uur, aldus GFS. Volgens haar bestonden werkdagen incidenteel uit zeven of acht uur, maar veelal uit minder uren en kon een werkdag ook eindigen om 11:00 uur. GFS heeft erop gewezen dat [eiser] in week 29 van 2019 werkdagen van ruim negen en zelfs één van tien uur in rekening heeft gebracht. Het is volgens haar daarom niet vreemd dat zij het door [eiser] in rekening gebrachte aantal uren betwist.
4.6.
Vaststaat dat GFS de onderhavige drie facturen, waarop het aantal uren staat gespecificeerd, ook na aanmaning zonder protest heeft behouden en pas eerst in deze procedure de juistheid van het aantal in rekening gebrachte uren heeft betwist. Tevens staat tussen partijen – als onweersproken – vast dat GFS [eiser] steeds middels een planningsbrief of telefonisch op de hoogte stelde van de door hem te werken uren en dat GFS [eiser] nooit heeft bericht dat de door hem gewerkte uren en/of zijn facturen niet correct waren. Evenmin staat ter discussie dat [eiser] in de betreffende periode waarover betaling wordt gevorderd ten behoeve van GFS wel degelijk werkzaamheden heeft verricht. GFS betwist thans slechts de juistheid van het aantal in rekening gebrachte uren. GFS heeft in dit verband verwezen naar een Excel-sheet, waarin zij de uren conform de werkaanvraag van de opdrachtgever bijhield, zonder echter deze Excel-sheet over te leggen of aan te geven hoeveel uren in haar visie dan wel door [eiser] zouden zijn gewerkt. Dat lag in de gegeven omstandigheden wel op haar weg. Dit leidt ertoe dat de gevorderde factuurbedragen als voldoende onderbouwd en onvoldoende gemotiveerd weersproken in beginsel voor toewijzing vatbaar zijn.
4.7.
In verband met het beroep op verrekening van GFS in conventie en haar vordering in reconventie ligt ter beoordeling voor of [eiser] in strijd heeft gehandeld met artikel 8 en artikel 9 van de overeenkomst van opdracht. Voordat aan die vraag wordt toegekomen, moet eerst worden beoordeeld of er sprake is van contractsoverneming in de zin van artikel 6:159 BW. De kantonrechter neemt daarbij het volgende in overweging.
4.8.
In artikel 6:159 BW is bepaald dat een partij bij een overeenkomst haar rechtsverhouding tot de wederpartij met medewerking van deze laatste kan overdragen aan een derde bij een tussen haar en de derde opgemaakte akte. Hierdoor gaan alle rechten en verplichtingen over op de derde. Voor de overeenkomst tussen de overdragende en de overnemende partij is een akte vereist, maar de wederpartij kan haar medewerking in elke vorm verlenen, hetzij vooraf, hetzij achteraf, hetzij zonder duidelijke ‘verklaring’. Men mag er echter niet veronderstellenderwijs van uitgaan dat medewerking is verleend (HR 5 maart 2014, ECLI:NL:HR:2004:AN9687, NJ 2004, 316). De stelplicht en de bewijslast van het bestaan van een akte en de medewerking door de wederpartij rusten op de partij die zich op de contractsoverneming beroept.
4.9.
GFS heeft een ondertekend document d.d. 1 juli 2019 in het geding gebracht, waarin wordt vermeld dat MFQI en GFS overeenkomen dat GFS de overeenkomsten tussen MFQI en haar opdrachtnemers per 1 juli 2019 overneemt. Hoewel [eiser] heeft gesteld dat hij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat die akte op een latere datum tot stand is gekomen, heeft hij de authenticiteit van de akte niet betwist. Wat daar verder ook van zij, voor contractsoverneming is niet alleen een akte tussen de overdragende en de overnemende partij vereist, maar ook medewerking van de wederpartij (hier: [eiser] ).
4.10.
Partijen twisten erover of [eiser] die vereiste medewerking heeft verleend.
Volgens GFS heeft [eiser] meegewerkt aan de contractsoverneming, omdat hij zich niet heeft verzet tegen de aankondiging dat GFS de nieuwe partij is geworden. Na de overgang van de rechten en plichten heeft [eiser] zijn factuur naar GFS gestuurd, waaruit de medewerking ook nog eens blijkt, aldus GFS.
[eiser] heeft betwist dat hij medewerking heeft verleend aan contractsoverneming. Hij meent dat hij niet op de hoogte is gesteld van enige contractsoverneming. Hij heeft gesteld dat hij slechts heeft meegewerkt aan het verzoek van de heer [naam persoon 1] om wegens administratieve redenen zijn werkzaamheden met ingang van 1 juli 2019 te factureren aan GFS, zoals weergeven in de e-mail van 4 juli 2020. Bovendien wordt in die e-mail vermeld dat Keurmeester ad Interim B.V. verder gaat onder de naam GFS, aldus [eiser] .
4.11.
De inhoud van de e-mail van 4 juli 2019 kan niet zonder meer worden bestempeld als een mededeling van contractsoverneming, aangezien in die e-mail wordt gerefereerd aan “administratieve redenen” en dat “Keurmeester (…) wordt voortgezet onder de naam GFS B.V.”. De enkele omstandigheid dat [eiser] niet heeft geprotesteerd naar aanleiding van die e-mail is dan ook onvoldoende om aan te nemen dat hij zijn medewerking heeft verleend aan contractsoverneming. Ook de omstandigheid dat [eiser] zijn facturen aan GFS heeft verstuurd, kan in dit concrete geval niet tot de conclusie leiden dat [eiser] medewerking heeft verleend aan contractsoverneming en GFS als nieuwe contractspartij beschouwt. GFS heeft namelijk in haar processtukken gesteld dat [eiser] ten tijde van de overeenkomst van opdracht tussen hem en MFQI factureerde aan Keurmeester ad Interim B.V. zonder dat hij een contractuele relatie had met dat bedrijf. De slotsom is dan ook dat de vereiste medewerking door [eiser] aan contractsoverneming niet is gebleken. Het gevolg is dat de contractsoverneming nietig is.
4.12.
Aangezien er geen sprake is van contractsoverneming, kan GFS geen beroep doen op de bepalingen van de overeenkomst van opdracht tussen MFQI en [eiser] . Haar beroep op verrekening in conventie en haar vordering in reconventie stuiten reeds hierop af. De vordering van GFS in reconventie ligt dan ook voor afwijzing gereed.
4.13.
Nu in conventie de hoofdsom wordt toegewezen is er tevens grond voor toekenning van de nevenvorderingen. De gevorderde wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW komt als onbetwist en op de wet gegrond voor toewijzing in aanmerking. De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten is op de wet gegrond en conform het geldende tarief volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten en wordt derhalve eveneens toegekend.
4.14.
GFS wordt als de zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. In conventie worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] begroot op € 86,40 aan explootkosten, € 231,- aan griffierecht en € 600,- aan gemachtigdensalaris. In reconventie worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] begroot op € 480,- aan gemachtigdensalaris.

5..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt GFS om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.282,07, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over € 4.604,27 vanaf 20 november 2019 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt GFS in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 317,40 aan verschotten en € 600,- aan gemachtigdensalaris;
in reconventie
wijst de vordering af;
veroordeelt GFS in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 480,- aan gemachtigdensalaris;
in conventie en in reconventie
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
34286