Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
,
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 10 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurder. De verhuurder, vertegenwoordigd door mr. J.B.L. van de Weteringe Buys-Kroon, heeft de ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd op grond van het feit dat de huurder, [gedaagde], het gehuurde heeft onderverhuurd en niet zelf heeft bewoond. De huurder heeft betwist dat hij de huurovereenkomst heeft geschonden, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat de verhuurder voldoende bewijs heeft geleverd dat de huurder gedurende een bepaalde periode geen hoofdverblijf in het gehuurde had en dat hij het gehuurde aan een derde heeft verhuurd.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurder maandelijks € 900,-- ontving van de onderhuurder, wat duidt op huurbetalingen. De huurder heeft niet kunnen aantonen dat hij de huurovereenkomst niet heeft geschonden. De kantonrechter heeft de huurovereenkomst ontbonden en de huurder veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen vier weken na betekening van het vonnis. Daarnaast is de huurder veroordeeld tot betaling van huurachterstand en schadevergoeding aan de verhuurder, alsook tot betaling van proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van de verplichting voor huurders om het gehuurde zelf te bewonen en niet zonder toestemming te onderverhuren. De kantonrechter heeft de belangen van de verhuurder zwaarder laten wegen dan de belangen van de huurder, die door de ontbinding zijn huurwoning verliest.