ECLI:NL:RBROT:2020:8116

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 september 2020
Publicatiedatum
16 september 2020
Zaaknummer
10/731011-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en medeplegen, met gevangenisstraf en taakstraf voor openlijk geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 september 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, medeplegen van zware mishandeling en openlijk geweld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en medeplegen, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte samen met anderen een strafbaar feit heeft gepleegd. De rechtbank oordeelde dat het zwaaien met een klauwhamer niet kan worden gekwalificeerd als poging tot doodslag en dat er onvoldoende bewijs was voor een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte.

Wel heeft de rechtbank bewezen geacht dat de verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer. Dit geweld vond plaats op 18 december 2019 in Schiedam, waar de verdachte met een klauwhamer zwaaide en het slachtoffer heeft bedreigd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 101 dagen, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 150 uren, die kan worden omgezet in 75 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding aan het slachtoffer.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een voorwaardelijke straf of bijkomende maatregelen, omdat er geen concreet risico op herhaling is gebleken. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 1.231,99 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/731011-19
Datum uitspraak: 14 september 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] ,
[postcode vedrachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. A.W. Grijseels, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 augustus 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.D. van den Berg heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag;
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht een contact- en locatieverbod met betrekking tot aangever [naam slachtoffer] op te leggen voor de duur van 2 jaar, alsmede te bevelen dat een vervangende hechtenis van twee weken per overtreding zal worden toegepast en te bepalen dat deze vrijheidsbeperkende maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.

4..Waardering van het bewijs

Inleiding
Op 18 december 2019 is er voor basisschool [naam school] in Schiedam een ruzie geweest tussen [naam slachtoffer] , de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 1] en diens vrouw. Deze ruzie heeft geleid tot een handgemeen tussen betrokkenen. De officier van justitie heeft de gedragingen van de verdachte daarbij ten laste gelegd als medeplegen van poging tot doodslag danwel poging tot zware mishandeling door te zwaaien met een klauwhamer en proberen te schieten met een vuurwapen, medeplegen van bedreiging en openlijke geweldpleging.
4.1.
Vrijspraak poging doodslag
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend is bewezen. Het zwaaien met de klauwhamer levert geen poging tot doodslag op en het voorwerp dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] in zijn handen zou hebben gehad is niet aangetroffen zodat niet kan worden bewezen dat [naam slachtoffer] daarmee kon worden doodgeschoten.
4.2.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten kunnen niet worden bewezen zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Subsidiair is geen sprake van medeplegen van deze tenlastegelegde feiten nu hij deze feiten, als hij deze al zou hebben gepleegd, niet in bewuste en nauwe samenwerking met zijn medeverdachte heeft begaan. Hetzelfde geldt voor de onder 3 ten laste gelegde openlijke geweldpleging, waarvan de verdachte eveneens vrijgesproken moet worden.
Standpunt officier van justitie
Uit de verklaringen van [naam slachtoffer] , [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] volgt dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 1] gelijktijdig gedurende enige tijd geweld hebben uitgeoefend tegen [naam slachtoffer] . Zij hebben daarbij samen opgetreden en hebben beiden bewust deelgenomen aan het geweld. Kennelijk waren zij daarbij van plan om [naam slachtoffer] een lesje te leren. Door zich niet te distantiëren van het geweld hebben beide verdachten er blijk van gegeven dat plan te willen uitvoeren, zodat er sprake is van medeplegen en de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen daarom worden bewezen.
Beoordeling
De tenlastelegging onder 1 komt er, kort samengevat, voor zover hier van belang en tegen de achtergrond van het dossier, op neer dat de verdachte samen met in elk geval [naam medeverdachte 1] heeft geprobeerd [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een klauwhamer naar [naam slachtoffer] te slaan. Onder 2 wordt hem verweten dat hij met in elk geval [naam medeverdachte 1] , [naam slachtoffer] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling door met de klauwhamer te zwaaien en te dreigen te zullen schieten met een voorwerp dat op een vuurwapen lijkt. Onder 3 wordt hem verweten dat hij met in elk geval [naam medeverdachte 1] geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] door die [naam slachtoffer] te slaan met die hamer en te slaan en te schoppen.
Medeplegen als bedoeld onder 1 en 2 kan aangenomen worden als twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen. Daarbij is een bewuste en nauwe samenwerking tussen deze personen vereist. Dit houdt in dat de medeplegers opzettelijk - willens en wetens - samenwerken tot het verrichten van de strafbare gedraging. Hiervan is niet gebleken. Ook kan niet worden vastgesteld dat er sprake was van een vooropgezet plan.
Wel is bewezen dat de verdachte zelf de eerste twee feiten heeft gepleegd. Uit de verschillende verklaringen leidt de rechtbank namelijk af dat de verdachte op [naam slachtoffer] is afgelopen en hem een klap heeft gegeven. De verdachte heeft vervolgens zwaaiende en slaande bewegingen gemaakt met een klauwhamer. Door zijn handelen heeft de verdachte [naam slachtoffer] niet alleen bedreigd met zware mishandeling maar heeft hij daarmee ook de aanmerkelijke kans aanvaard dat [naam slachtoffer] door zijn handelen daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Wat betreft de openlijke geweldpleging in vereniging als ten laste gelegd onder feit 3 oordeelt de rechtbank als volgt. Onder het handelen in vereniging als daar bedoeld wordt onder meer verstaan het door twee of meer personen uitoefenen van geweld tegen dezelfde persoon (HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132). Uit de bewijsmiddelen volgt dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] zich op enig moment heeft gemengd in het gevecht tussen [naam slachtoffer] en de verdachte en geweld tegen hem heeft gebruikt. Getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat [naam slachtoffer] door zowel de verdachte, medeverdachte [naam medeverdachte 1] en diens vrouw werd geschopt en geslagen. Anders dan de raadsman acht de rechtbank aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] .
Conclusie
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde medeplegen. Voor het overige zijn de feiten wettig en overtuigend bewezen op de hierna te melden wijze.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 18 december 2019 te Schiedam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon
genaamd [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- met een klauwhamer zwaaiende en/of slaande bewegingen heeft gemaakt in de
richting van voornoemde [naam slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 18 december 2019 te Schiedam,
[naam slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, door
- met een klauwhamer zwaaiende en/of slaande bewegingen te maken in de
richting van voornoemde [naam slachtoffer] ;
3.
hij op 18 december 2019 te Schiedam,
op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] ,
welk geweld bestond uit het
- duwen en/of schoppen en/of trappentegen het lichaam van voornoemde
[naam slachtoffer] en
- slaan en/of stompen in het gezicht en/of tegen het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer] ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

Noodweer(exces)

Standpunt verdediging
Indien en voorzover de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen beroept de verdachte zich op noodweer subsidiair noodweerexces. De verdachte werd aangevallen met een mes door [naam slachtoffer] en hij heeft een hamer gepakt om het mes af te weren en het af te pakken.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces dient allereerst aannemelijk te worden dat de verdachte zich bevond in een situatie van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waartegen noodzakelijke verdediging geboden was. Hierover overweegt de rechtbank het volgende.
De verklaring van de verdachte, dat de aangever een mes bij zich had, vindt steun in de verklaring van zowel de medeverdachte [naam medeverdachte 1] [1] als in de verklaring van diens vrouw [naam medeverdachte 2] [2] en is daarmee feitelijk niet onaannemelijk. Hieruit kan evenwel niet worden afgeleid dat het geweld is begonnen met het tonen van een mes.
Uit de verklaringen van de aangever [naam slachtoffer] en de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 3] blijkt dat de verdachte degene is geweest die de confrontatie met de aangever heeft opgezocht. Hij is op de aangever afgegaan en heeft tussen hen beiden de eerste klap uitgedeeld. Daarna heeft hij zwaaiende en/of slaande bewegingen gemaakt met de hamer. In het algemeen kan niet worden uitgesloten dat degene die een confrontatie opzoekt alsnog in een noodweersituatie kan komen te verkeren. Die situatie kan zich onder meer voordoen als degene die de confrontatie heeft opgezocht wordt geconfronteerd met buitensporig geweld dat de grenzen van de noodzakelijke verdediging van de aangerande overschrijdt. Gesteld noch aannemelijk is geworden dat [naam slachtoffer] door het zwaaien met een mes de grenzen van diens recht op zelfverdediging te buiten is gegaan. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat [naam slachtoffer] de verdachte
wederrechtelijkheeft bedreigd met een mes.
Het beroep op noodweer slaagt niet.
Het beroep op noodweerexces kan vanwege het ontbreken van een noodweersituatie zoals hiervoor besproken, evenmin slagen.
Conclusie
De bewezen feiten leveren op:

1 en 2. de eendaadse samenloop van poging tot zware mishandeling en bedreiging met zware mishandeling.

3. het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

Deze feiten zijn strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich rond 08.30 uur in de buurt van de basisschool van zijn zoon, waar op dat moment veel ouders en kinderen waren, schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen de buurman van zijn vriendin, waardoor deze buurman gewond is geraakt. Door aldus te handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Bovendien heeft de verdachte het slachtoffer vervolgens niet alleen onder druk gezet maar ook geprobeerd om hem zwaar lichamelijk letsel toe brengen door zwaaiende en/of slaande bewegingen te maken met een klauwhamer richting het slachtoffer. Dit moet voor het slachtoffer een bijzonder angstige ervaring zijn geweest.
Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van onveiligheid zowel bij het directe slachtoffer als bij de omstanders, die getuigen zijn geweest van het geweld.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 maart 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.2.2.
Rapportages
GGZ Antes, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 maart 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
Het risico op recidive wordt ingeschat als laag. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij reclassering, een locatieverbod (met politietoezicht) nabij de woning van het slachtoffer en een locatiegebod met elektronische controle op het verblijfadres.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Voor de eendaadse samenloop van poging tot zware mishandeling en bedreiging met zware mishandeling zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen kunnen worden opgelegd. Anders dan ter zitting is besproken, heeft de rechtbank bij nadere berekening vastgesteld dat de verdachte niet 100 maar 101 dagen in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding om de verdachte de dan nog resterende 19 dagen uit te laten zitten. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat er eveneens een straf dient te volgen voor het bewezenverklaarde openlijke geweld wordt in plaats van een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf opgelegd.
Voor de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke straf en voor de oplegging van een contact- en locatieverbod ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht met betrekking tot [naam slachtoffer] ziet de rechtbank geen aanleiding, omdat van een concreet risico op herhaling niet is gebleken.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd mr. Ü.D. Çolak namens [naam slachtoffer] en [naam getuige 1] . Namens de benadeelde partij [naam getuige 1] wordt een vergoeding gevorderd van € 2.000,- aan immateriële schade.
Namens [naam slachtoffer] wordt een vergoeding van € 1.479 aan materiële schade gevorderd (bestaande uit € 191,99 aan eigen risico ziektekostenverzekering, € 119,- aan reparatiekosten aan een Iphone, € 1.120,80 voor een jas en € 40,- voor een trainingsbroek) en een bedrag van € 3.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering van [naam getuige 1] is onvoldoende onderbouwd om in aanmerking te komen voor shockschade, omdat niet kan worden vastgesteld of er sprake is van een door de psychiatrie erkend ziektebeeld. De officier van justitie heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren zodat de vordering kan worden voorgelegd aan de civiele rechter.
De vordering van [naam slachtoffer] kan worden toegewezen met uitzondering van de gevorderde materiële schade met opleggingvan de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De vordering van de benadeelde partij [naam getuige 1] dient te worden afgewezen , omdat het directe belang van [naam getuige 1] in deze strafzaak ontbreekt.
De vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer] dient -in lijn met het pleidooi om de verdachte primair vrij te spreken en subsidiair te ontslaan van alle rechtsvervolging- niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank zal de benadeelde partij [naam getuige 1] in de vordering niet-ontvankelijk verklaren, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met een van de feiten op de tenlastelegging.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] door het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks zowel materiële als immateriële schade is toegebracht.
De materiële schade van € 191,99 voor het eigen risico van de ziektekostenverzekering en
€ 40,- voor de trainingsbroek zullen geheel worden toegewezen, aangezien dat deel van de vordering genoegzaam is onderbouwd en door de verdediging niet is betwist.
Beoordeling van het overige deel van de gevorderde materiële schade van de benadeelde partij [naam slachtoffer] levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat dat nader onderzoek van feitelijke aard zou vergen. De benadeelde partij zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. De vergoeding voor immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,- en de vordering wordt tot dit bedrag toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een ander, te weten [naam medeverdachte 1] , heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover [naam medeverdachte 1] de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij [naam slachtoffer] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 december 2019.
De benadeelde partij [naam getuige 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op nihil.
Nu de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer] gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam slachtoffer] een schadevergoeding betalen van
€ 1.231,99, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2019.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 45, 55, 57, 141, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 101 dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
75 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partij [naam getuige 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met [naam medeverdachte 1] , des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 1.231,99 (zegge: duizendtweehonderdeenendertig euro en negenennegentig eurocent ), bestaande uit € 231,99 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij [naam getuige 1] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer] te betalen
€ 1.231,99(hoofdsom,
zegge: duizendtweehonderdeenendertig euro en negenennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.231,99 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
22 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door [naam medeverdachte 1] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. M. Timmerman en A. Bonder, rechters,
in tegenwoordigheid van M.M. Cerpentier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 september 2020.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 december 2019 te Schiedam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon
genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen, met dat opzet
- meerdere malen, althans eenmaal, met een (klauw)hamer, althans een hard
en/of zwaar voorwerp, zwaaiende en/of slaande bewegingen heeft gemaakt in de
richting van voornoemde [naam slachtoffer] en/of
- een vuurwapen op voornoemde [naam slachtoffer] heeft gericht en/of (vervolgens) de
trekker van voornoemd vuurwapen heeft overgehaald, terwijl hij, verdachte
en/of zijn mededader(s) op korte afstand van voornoemde [naam slachtoffer] stond(en) en/of
voornoemde [naam slachtoffer] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 18 december 2019 te Schiedam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
[naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met
zware mishandeling, door
- meerdere malen, althans eenmaal, met een (klauw)hamer, althans een hard
en/of zwaar voorwerp, zwaaiende en/of slaande bewegingen te maken in de
richting van voornoemde [naam slachtoffer] en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te tonen aan voornoemde
[naam slachtoffer] , terwijl voornoemde [naam slachtoffer] op de grond lag en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te richten
op voornoemde [naam slachtoffer] en/of (vervolgens) de trekker van voornoemd vuurwapen,
althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, over te halen, terwijl hij,
verdachte en/of zijn mededader(s) op korte afstand van voornoemde [naam slachtoffer]
stond(en) en/of voornoemde [naam slachtoffer] op de grond lag;
3.
hij op of omstreeks 18 december 2019 te Schiedam,
op of aan de openbare weg, de [plaats delict] , in elk geval op of aan een
openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] ,
welk geweld bestond uit het
- meerdere malen, althans eenmaal, met een (klauw)hamer, althans een hard
en/of zwaar voorwerp, slaan op/tegen het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer] en/of
- duwen en/of schoppen en/of trappen op/tegen het lichaam van voornoemde
[naam slachtoffer] , waardoor voornoemde [naam slachtoffer] op de grond is gevallen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, slaan en/of stompen in/op/tegen het gezicht
en/of op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer] ,
terwijl voornoemde [naam slachtoffer] op de grond lag en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, schoppen en/of trappen op/tegen het lichaam
van voornoemde [naam slachtoffer] , terwijl voornoemde [naam slachtoffer] op de grond lag;

Voetnoten

1.Proces-verbaalnummer 10, documentcode [code document 1] .V, pagina 67 e.v.
2.Proces-verbaalnummer 4, documentcode [code document 2] , pagina 49