In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 14 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurster en haar huurders. De verhuurster, vertegenwoordigd door Rijnland Gerechtsdeurwaarders & Incasso, vorderde een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst, gesloten op 9 augustus 2019, per 14 mei 2020 is geëindigd, en daarnaast betaling van een huurachterstand van € 8.068,12, inclusief rente en buitengerechtelijke incassokosten. De huurders hadden de woning op 14 mei 2020 verlaten en de sleutels ingeleverd, wat de verhuurster als opzegging van de huurovereenkomst beschouwde. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 juli 2020 waren de huurders niet aanwezig, waardoor de rechter de stellingen van de verhuurster als juist aannam.
De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst inderdaad was geëindigd op 14 mei 2020, en dat de huurders in gebreke waren gebleven met de betaling van de huur. De rechter wees de vordering van de verhuurster toe, met inachtneming van enkele betalingen die door de huurders waren gedaan. Uiteindelijk werd de huurachterstand vastgesteld op € 4.899,82, en werd de verhuurster ook een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 713,90 toegewezen. De huurders werden veroordeeld in de proceskosten van de verhuurster, die in totaal € 938,93 bedroegen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.