ECLI:NL:RBROT:2020:8165

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2020
Publicatiedatum
17 september 2020
Zaaknummer
8463989 CV EXPL 20-12327
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging huurovereenkomst en vordering huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 14 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurster en haar huurders. De verhuurster, vertegenwoordigd door Rijnland Gerechtsdeurwaarders & Incasso, vorderde een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst, gesloten op 9 augustus 2019, per 14 mei 2020 is geëindigd, en daarnaast betaling van een huurachterstand van € 8.068,12, inclusief rente en buitengerechtelijke incassokosten. De huurders hadden de woning op 14 mei 2020 verlaten en de sleutels ingeleverd, wat de verhuurster als opzegging van de huurovereenkomst beschouwde. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 juli 2020 waren de huurders niet aanwezig, waardoor de rechter de stellingen van de verhuurster als juist aannam.

De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst inderdaad was geëindigd op 14 mei 2020, en dat de huurders in gebreke waren gebleven met de betaling van de huur. De rechter wees de vordering van de verhuurster toe, met inachtneming van enkele betalingen die door de huurders waren gedaan. Uiteindelijk werd de huurachterstand vastgesteld op € 4.899,82, en werd de verhuurster ook een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 713,90 toegewezen. De huurders werden veroordeeld in de proceskosten van de verhuurster, die in totaal € 938,93 bedroegen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8450218 CV EXPL 20-11582
uitspraak: 14 augustus 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres]
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: Rijnland Gerechtsdeurwaarders & Incasso te Spijkenisse,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats gedaagden] ,
gedaagden,
beiden procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagden] .’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 6 april 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het aanvullende antwoord van 19 mei 2020, met producties;
  • het tussenvonnis van 25 mei 2020 waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de akte vermeerdering/wijziging van eis van 2 juli 2020.
1.2
De mondelinge behandeling is gehouden op 10 juli 2020. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen [eiseres] in persoon, vergezeld van [naam] en bijgestaan door haar gemachtigde. Aan de zijde van [gedaagden] . is niemand verschenen. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden door de griffier.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Tussen [eiseres] als verhuurster en [gedaagden] . als huurders is op 9 augustus 2019 een huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres] (hierna: het gehuurde) gesloten.
2.2
Uit hoofde van deze huurovereenkomst zijn [gedaagden] . bij vooruitbetaling huur verschuldigd aan [eiseres] , laatstelijk bedragend € 900,00 per maand. [eiseres] en [gedaagden] . zijn overeengekomen dat de huurprijs verminderd wordt met de bedragen die [gedaagden] . aantoonbaar betalen aan de leveranciers van gas en water. In verband met de kosten voor het water is de huurprijs vanaf 1 september 2019 met € 33,54 per maand verlaagd en vanaf 1 oktober 2019 verlaagd met € 81,04 in verband met de kosten voor de levering van het gas.
2.3
[gedaagden] . hebben op 14 mei 2020 het gehuurde verlaten en de sleutels van het gehuurde afgegeven bij de gemachtigde van [eiseres] .

3..De vordering

3.1
[eiseres] heeft – na wijziging van eis – gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat de huurovereenkomst tussen partijen d.d. 9 augustus 2019 betreffende het gehuurde per 14 mei 2020 als beëindigd dient te worden beschouwd, tot betaling aan [eiseres] van € 8.068,12 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand mei 2020, vervallen rente en vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 7.299,82 vanaf 3 juli 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagden] . in de proceskosten.
3.2
Aan haar gewijzigde vordering heeft [eiseres] – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
Uit de omstandigheden dat [gedaagden] . op 14 mei 2020 het gehuurde hebben verlaten en de sleutels bij de gemachtigde van [eiseres] hebben afgegeven, mocht [eiseres] afleiden dat [gedaagden] . de huurovereenkomst per die datum hebben opgezegd. De gevorderde verklaring voor recht is daarom volgens [eiseres] toewijsbaar.
3.2.2
[gedaagden] . zijn ondanks aanmaning in gebreke gebleven met de tijdige en volledige betaling van de aan [eiseres] verschuldigde huur en hebben berekend tot en met de maand mei 2020 een huurachterstand van € 7.299,82 laten ontstaan. In de omvang van de huurachterstand is rekening gehouden met de kosten van water en gas die in mindering strekken op de overeengekomen huurprijs. De betalingen die [gedaagden] . suggereren te hebben gedaan, zijn door [eiseres] niet ontvangen. Er is door [gedaagden] . op 7 februari 2020 een betaling verricht naar een verouderd bankrekeningnummer. [eiseres] had eerder echter al duidelijk laten weten dat deze bankrekening geblokkeerd is en dat zij daar niet bij kan. De eventuele betaling die door [gedaagden] . op die datum naar dat bankrekeningnummer is verricht, kan daarom dan ook niet in mindering strekken op de openstaande huurschuld.
3.2.3
Door de wanbetaling van [gedaagden] . zag [eiseres] zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke incassokosten te maken. Op 16 januari 2020 heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagden] . aangemaand. De gemaakte kosten van € 713,90 (incl. BTW) komen op grond van artikel 6:96 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voor rekening van [gedaagden] .
3.2.4
Verder maakt [eiseres] aanspraak op de wettelijke rente, waaronder een bedrag van € 54,40 aan vervallen rente berekend tot en met 2 juli 2020.

4..Het verweer

Het verweer van [gedaagden] . strekt tot afwijzing van de vordering van [eiseres] . Daartoe hebben [gedaagden] . - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende aangevoerd. Op de hoofdsom moeten meerdere bedragen in mindering worden gebracht. Omdat [eiseres] in eerste instantie nog niet over een bankpas van het bankrekeningnummer beschikte waar de huur volgens de huurovereenkomst naartoe moest worden overgemaakt, is de huur meerdere keren contant betaald waaronder een betaling van € 900,00 op 10 augustus 2019 waarvan een pinbon is overgelegd. Verder is op 10 maart 2020 een betaling van € 750,00 gedaan op het bankrekeningnummer, zoals dat is opgenomen in de huurovereenkomst. Indien dit bankrekeningnummer geblokkeerd zou zijn geweest, zou de betaling volgens [gedaagden] . gestorneerd zijn. Dat is echter niet gebeurd. Tot slot is op 14 mei 2020 het gehuurde verlaten en zijn de sleutels van het gehuurde achtergelaten bij de deurwaarder.

5..De beoordeling van de vordering

5.1
Met betrekking tot de gevorderde verklaring voor recht dat de huurovereenkomst per 14 mei 2020 is geëindigd, wordt als volgt overwogen.
Naar aanleiding van het verweer van [gedaagden] . heeft [eiseres] haar vordering gewijzigd, in die zin dat zij haar aanvankelijke vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde heeft ingetrokken en zij nu vordert om voor recht te verklaren dat de huurovereenkomst per 14 mei 2020 is geëindigd. Hieraan is ten grondslag gelegd dat [gedaagden] . na het uitbrengen van de dagvaarding zelf het gehuurde hebben verlaten en [gedaagden] . de sleutels bij de gemachtigde van [eiseres] hebben afgegeven, waardoor de ontruiming feitelijk al heeft plaatsgevonden. [eiseres] heeft deze wijziging van eis schriftelijk aan [gedaagden] . medegedeeld en [gedaagden] . waren in de gelegenheid om tijdens de mondelinge behandeling op die wijziging van eis te reageren. [gedaagden] . zijn echter, zonder bericht van verhindering, niet op de mondelinge behandeling verschenen. Aangezien [gedaagden] . niet op de wijziging van eis en de daaraan ten grondslag liggende stellingen hebben gereageerd (hetgeen voor hun rekening en risico komt), wordt in rechte uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [eiseres] . Dat leidt tot de conclusie dat, nu er vanuit moet worden gegaan dat [gedaagden] . het gehuurde per 14 mei 2020 hebben verlaten, zij de sleutel bij de gemachtigde van [eiseres] hebben ingeleverd en [eiseres] daaruit naar het oordeel van de kantonrechter mocht afleiden dat [gedaagden] . de huurovereenkomst hebben opgezegd, de gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is.
5.2
Uit de door [eiseres] bij wijziging van eis overgelegde recente huurspecificatie blijkt dat de huurachterstand berekend tot en met de dag van de dagvaarding € 5.728,98 bedroeg en dat de huurachterstand berekend tot en met de maand mei 2020 € 7.299,82 bedraagt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] toegelicht dat op de gevorderde hoofdsom twee betalingen in mindering moeten strekken, te weten een betaling van 7 februari 2020 van € 750,00 en een betaling van 10 maart 2020 van € 750,00. Deze betalingen zijn, zoals [gedaagden] . hebben gesteld, op het bankrekeningnummer dat in de huurovereenkomst staat verricht. Daarnaast moet een bedrag van € 900,00 in mindering worden gebracht, aangezien de huurovereenkomst is beëindigd en de borgsom die [gedaagden] . bij aanvang van de huurovereenkomst hebben betaald, verrekend moet worden De contante betaling van € 900,00 van 10 augustus 2019 wordt door [eiseres] betwist en is door [gedaagden] . niet nader (met stukken) onderbouwd, waardoor daarmee geen rekening kan worden gehouden. Naar aanleiding van bovengenoemde betalingen moet op de hoofdsom een bedrag van in totaal € 2.400,00 in mindering worden gebracht, waardoor een hoofdsom van € 4.899,82 aan openstaande huurschuld tot en met de maand mei 2020 resteert. Dat bedrag wordt toegewezen.
5.3
[eiseres] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vergoeding waarop ingevolge het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aanspraak kan worden gemaakt zal worden berekend aan de hand van de toewijsbare hoofdsom. De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 713,90, inclusief btw, zoals ook door [eiseres] gevorderd.
5.4
De gevorderde wettelijke rente wordt als onweersproken en als op de wet gegrond toegewezen zoals onder het dictum staat vermeld. De vordering tot vergoeding van de verschenen rente wordt afgewezen, omdat de verschenen is berekend over een te hoog bedrag aan hoofdsom.
5.5
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden [gedaagden] in de proceskosten van [eiseres] veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat de huurovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagden] . met betrekking tot het gehuurde, door het verlaten van de woning en het inleveren van de sleutels door [gedaagden] . is geëindigd op 14 mei 2020;
veroordeeld [gedaagden] . om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 5.613,72 aan hoofdsom en vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het saldo aan huurachterstand dat, exclusief kosten, telkens na elke debet- en credit mutatie heeft uitgestaan, tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagden] . in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 338,93 aan verschotten en € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44485