ECLI:NL:RBROT:2020:817

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
C/10/587508 / JE RK 19-3707
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 17 januari 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [naam kind 1] en [naam kind 2]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld bij beschikking van 28 januari 2019 en liep tot 28 januari 2020. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen voor een periode van één jaar, vanwege aanhoudende zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en de communicatie tussen de ouders. Tijdens de zitting zijn zowel de moeder als de vader gehoord, waarbij beiden instemden met het verzoek tot verlenging, maar ook hun zorgen uitten over de situatie van de kinderen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de complexe echtscheidingsproblematiek van de ouders. Ondanks de inzet van hulpverlening, zijn de ouders niet in staat gebleken om constructief met elkaar te communiceren en afspraken te maken in het belang van de kinderen. Dit heeft geleid tot een loyaliteitsconflict voor de kinderen, die onvoldoende in staat zijn om onbelast contact te onderhouden met beide ouders. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er meer hulp en begeleiding nodig is en heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 28 januari 2021, met de noodzaak van een jeugdbeschermer om de afspraken en hulpverlening te monitoren.

De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 31 januari 2020. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/587508 / JE RK 19-3707
datum uitspraak: 17 januari 2020

beschikking verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind 1] ,

geboren op [geboortedatum kind 1] 2007 te [geboorteplaats kind 1] , hierna te noemen [naam kind 1] ,

[naam kind 2] ,

geboren op [geboortedatum kind 2] 2011 te [geboorteplaats kind 2] , hierna te noemen [naam kind 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] ,

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de verzoekschriften met bijlagen van de GI van 5 december 2019, ingekomen bij de griffie op 10 december 2019;
- het e-mailbericht van de moeder van 14 januari 2020.
Op 17 januari 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. I. van Troost,
- de vader,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 1] .
De minderjarige [naam kind 1] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang tot de zitting verleend aan een vertegenwoordigster van Directzorg mw. [naam vertegenwoordigster 2] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
[naam kind 1] woont bij de moeder en [naam kind 2] woont om de week bij de andere ouder.
Bij beschikking van 28 januari 2019 zijn [naam kind 1] en [naam kind 2] onder toezicht gesteld tot
28 januari 2020.

Het verzoek

De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] te verlengen voor de duur van één jaar.

Het standpunt van de GI

De GI heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht.
[naam kind 1] en [naam kind 2] zijn onder toezicht gesteld vanwege zorgen rondom hun ontwikkeling en zorgen over de complexe communicatie tussen de ouders. Deze zorgen spelen nog steeds, wat maakt dat de GI ook voor het komende jaar een ondertoezichtstelling noodzakelijk acht. Er is veel gebeurd het afgelopen jaar. ASVZ is intensief betrokken geweest. ASVZ heeft echter aangegeven dat de hulp onvoldoende toereikend is gebleken en dat er meer hulp nodig is. In overleg met ASVZ wil de GI meer hulp inzetten. Voor [naam kind 1] wordt er hulp ingezet vanuit BOBA. Voor wat betreft [naam kind 2] zijn er al veel stappen gezet en is er een gezinsspecialist vanuit school betrokken. Er is voor [naam kind 2] ook gekozen voor een Kies-training. De vader weigert echter hiervoor toestemming te verlenen, omdat hij deze training in combinatie met de verhuizing van de moeder te veel vindt worden voor [naam kind 2] . Daarnaast wil de GI inzetten op systeemtherapie. Voor wat betreft de kindermishandeling heeft de GI vermeld dat de kinderen in het verleden tegenover de vader hier iets over hebben verteld, maar tijdens een gesprek tussen [naam kind 1] en de ambulante hulpverlener van ASVZ heeft [naam kind 1] gezegd dat hij de ernst van de situatie misschien toch groter heeft gemaakt dan dat het was. [naam kind 1] heeft bij ASVZ aangegeven dat hij dit niet durfde te vertellen aan de vader, omdat hij bang was voor zijn reactie. De GI heeft verder aangegeven dat co-ouderschap een goede optie is, maar dat de communicatie tussen de ouders daarbij belangrijk is. Als de kinderen om de week bij de andere ouder zijn, vraagt dat om een goede afstemming en overdracht van de ouders. Op dat gebied loopt het nu spaak, wat tot onrust leidt bij [naam kind 1] en [naam kind 2] . Het is tot op heden niet gelukt om de ouders met elkaar om de tafel te krijgen en dit moet doorbroken worden. De GI wil de lijnen kort houden, waarbij overleg met de ambulante hulpverlener vanuit ASVZ van belang is.

Het standpunt van belanghebbenden,

De moeder heeft ter zitting ingestemd met het verzoek. Door en namens de moeder is ter zitting naar voren gebracht dat er positieve ontwikkelingen zijn geweest het afgelopen jaar. In het verzoekschrift staat dat de situatie verslechterd is, maar de moeder ziet dat anders. Er is sprake geweest van verbetering, zeker ten aanzien van [naam kind 1] . [naam kind 1] is rustiger geworden, doordat hij recent met de hulp van ASVZ over de situatie is gaan praten. Ook gaat hij sinds kort naar een logeerhuis. De moeder heeft aangegeven dat zij makkelijker met de kinderen, vooral met [naam kind 2] , kan praten. De communicatie tussen de ouders is inderdaad niet goed. Er is geen sprake van samenwerking en vertrouwen. Ook via de hulpverlening verloopt de communicatie tussen de ouders traag en stroperig, waardoor er veel onduidelijkheid ontstaat en er op de valreep belangrijke beslissingen moeten worden genomen. Dit leidt tot veel onrust. Er ontstaan discussies en problemen bij onder andere de aanmelding bij de voetbalclub, het aanschaffen van een bril voor [naam kind 1] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tijdens de vakanties en de feestdagen. Daarnaast wil de vader niet instemmen met de Kies-training voor [naam kind 2] , terwijl de moeder dit wel noodzakelijk acht in het belang van [naam kind 2] . Ook [naam kind 2] zelf wil het graag. Verder is ‘Ouderschap na scheiding’ geadviseerd, waarmee de vader eveneens niet wil instemmen. De moeder wil dit wel, ter verbetering van de communicatie en de samenwerking tussen de ouders. Er moet binnenkort een beslissing worden genomen omtrent de schoolkeuze voor [naam kind 1] . De moeder vindt het lastig dat de ouders daarin niet meer begeleid worden door de GI. De moeder vraagt zich af hoe het verder moet, zeker nu de vader heeft aangegeven niet meer te willen samenwerken met de moeder. De vader houdt vast dat bij de moeder thuis sprake is geweest van kindermishandeling. De moeder betwist dit, omdat het niet is aangetoond en niet is komen vast te staan. Vader wil niet meewerken aan verbetering van de samenwerking, de communicatie en het vertrouwen tussen de ouders. De moeder vraagt zich af welke hulp er ingezet gaat worden en wenst duidelijkheid in het belang van de kinderen.
De vader heeft ter zitting eveneens ingestemd met het verzoek. Hij maakt zich nog steeds zorgen om [naam kind 1] en [naam kind 2] . Hij heeft [naam kind 1] het afgelopen jaar slechts twee keer gezien. De vader heeft aangegeven dat de Kies-training voor [naam kind 2] besproken moet worden. De vader wil [naam kind 2] beschermen, omdat de kinderen al veel hebben moeten meemaken. Er is al veel hulp ingezet, maar het gaat nog steeds niet goed. De vader krijgt alleen maar negatieve signalen. Recent heeft hij van ASVZ vernomen dat [naam kind 1] weer niet naar school is geweest. Ook krijgt hij signalen over ruzies en contacten met de politie. De vader betwijfelt of het goed gaat met de kinderen. Daarnaast wordt hij niet van alles op de hoogte gesteld, waaronder de aanmelding bij de voetbalclub. Vader is van mening dat zulke dingen eerst met hem besproken moet worden. Ook krijgt de vader niet altijd antwoord op de vragen die hij aan de GI stelt. Voor wat betreft de kindermishandeling heeft de vader aangegeven dat sprake is geweest van krassen en blauwe plekken bij de kinderen. Daarnaast komen de kinderen nog steeds met kapotte kleren bij hem. Dat beschouwt de vader ook als mishandeling. Er zal onderzoek naar worden gedaan door de politie. De vader had verwacht dat er na het uitspreken van de ondertoezichtstelling een plan zou komen.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [naam kind 1] en [naam kind 2] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. [naam kind 1] en [naam kind 2] worden belast met de complexe echtscheidingsproblematiek van de ouders. Zij krijgen geen ruimte om op een volledig onbevangen manier kind te zijn met als gevolg dat zij schade oplopen in hun emotionele ontwikkeling. Ondanks de inzet van intensieve hulp vanuit ASVZ, zijn de ouders tot op heden niet in staat gebleken om op constructieve wijze met elkaar te communiceren en afspraken te maken in het belang van de verzorging en opvoeding van [naam kind 1] en [naam kind 2] . De ouders kunnen niet met elkaar samenwerken en vertrouwen elkaar niet. [naam kind 1] en [naam kind 2] worden hierdoor onvoldoende in staat gesteld om op positieve en onbelaste wijze contact te onderhouden met beide ouders, waardoor zij in een loyaliteitsconflict terechtkomen. Als gevolg hiervan ontbreekt het al lange tijd aan contact tussen [naam kind 1] en de vader.
In het afgelopen jaar is aldus gebleken dat er meer hulp en begeleiding nodig zijn om de zorgelijke situatie te doorbreken. De kinderrechter constateert dat beide ouders behoefte hebben aan meer betrokkenheid en het maken van duidelijke afspraken, zodat zij elkaar daarop kunnen wijzen. Naar het oordeel van de kinderrechter dient de invulling van de ondertoezichtstelling – anders dan het afgelopen jaar en overeenkomstig de wens van beide ouders – door de GI geconcretiseerd te worden met heldere afspraken en een helder stappenplan. De kinderrechter acht de betrokkenheid van een jeugdbeschermer, in het kader van een ondertoezichtstelling, noodzakelijk om de afspraken en het stappenplan te monitoren en hulpverlening in te zetten, waarbij extra aandacht wordt besteed aan passende hulp voor de problematiek van [naam kind 1] en [naam kind 2] . Voor [naam kind 1] zal vanuit BOBA hulpverlening worden ingezet en voor [naam kind 2] is het van belang dat hij kan deelnemen aan de Kies-training ter bevordering van zijn zelfredzaamheid.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] verlengen voor de duur van twaalf maanden.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] tot 28 januari 2021;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2020 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van E.M.P. van de Kamp als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 31 januari 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.