Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
,
1..de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
zaakdoende te Hellevoetsluis,
opvolgend eiser,
1..[naam gedaagde 1] (hierna: [naam gedaagde 1] ),
2..[naam gedaagde 2] , h.o.d.n. [handelsnaam]
1..De procedure
- de dagvaarding van 23 oktober 2019, met de daarbij overgelegde producties 1 tot en met 12;
- de conclusie van antwoord met de daarbij overgelegde producties 1 tot en met 6;
- de akte overname procedure, zijdens [naam 1] , met producties 13;
- de conclusie van repliek met de producties 14 tot en met 21;
- de akte overname procedure zijdens [naam 1] met productie 22;
- de conclusie van dupliek met producties 7 en 8
2..De feiten
dr. Trompetter [naam 1] onderzocht en vervolgens een verklaring van wilsonbekwaamheid afgegeven. De oorspronkelijke drie eisers zijn er vanuit gegaan dat zij bevoegd waren de vermogensrechtelijke belangen van [naam 1] te behartigen gezien het hiervoor bedoelde levenstestament van 19 juli 2013 en gezien bedoelde verklaring van wilsonbekwaamheid.
3..De vordering en de grondslag daarvan
4..Het verweer
Tevens heeft [naam gedaagde 1] in dat verband verwezen naar de overgelegde verklaringen van de broers van [naam 1] . Tijdens de relatie heeft [naam 1] [naam gedaagde 1] financieel onderhouden. Hij heeft vanaf 2015 maandelijks bedragen van circa € 2.500,- aan haar overgemaakt en hij heeft er mondeling mee ingestemd dat zij om niet het appartement aan het [adres] bewoonde. Er is dus nooit sprake geweest van een geldlening. Wel werden op de bankrekening van [naam gedaagde 1] bij de ING Bank vanaf 2015 maandelijks bedragen van circa € 2.500,- gestort door [naam 1] . De ING Bank heeft op 21 november 2018 een brief gericht aan [naam gedaagde 1] met het verzoek om informatie over de herkomst van die bijschrijvingen. Naar aanleiding van dat bericht van de ING bank zijn vervolgens op het kantoor van [naam eiser 2] de overeenkomsten van geldlening opgesteld. Bij de ondertekening was [naam eiser 2] ook aanwezig en zowel hij alsook [naam 1] hebben verklaard dat ondertekening “voor de vorm” geschiedde, ter voorkoming van nader onderzoek door de ING bank en ter voorkoming van schenkbelasting. [naam gedaagde 1] is bij die gelegenheid onder druk gezet de overeenkomsten te ondertekenen. Zij was te goeder trouw en kon de gevolgen niet overzien. Primair stelt [naam gedaagde 1] dan ook dat de overeenkomsten tot stand zijn gekomen door bedrog dan wel misbruik van omstandigheden. Subsidiair beroept [naam gedaagde 1] zich op dwaling ex artikel 6:228 BW. Gelet op de affectieve relatie met [naam 1] , mocht [naam gedaagde 1] erop vertrouwen dat [naam 1] in de toekomst geen beroep zou doen op de overeenkomsten van geldlening.
5..De beoordeling
€ 78.000,- en € 122.000,-.
[naam gedaagde 1] heeft niet weersproken dat zij de bij de inleidende dagvaarding overgelegde overeenkomsten van geldlening op 8 februari 2019 heeft ondertekend. Zij stelt echter enerzijds dat die overeenkomsten lijden aan een wilsgebrek, nu die overeenkomsten door bedrog dan wel misbruik van omstandigheden dan wel dwaling tot stand zijn gekomen, terwijl zij anderzijds stelt dat de overeenkomsten voor de vorm zijn opgemaakt.
€ 78.000,- en € 122.000,- als bedragen ineens aan [naam gedaagde 1] en/of haar zoon ter beschikking zijn gesteld, dan wel dat bedoelde bedragen de som zijn van de bedragen die [naam gedaagde 1] heeft onttrokken aan de bankrekening van [naam 1] . Als dat eerste het geval is, wordt van de zijde van [naam 1] verwacht dat bankafschriften in het geding gebracht worden, waaruit blijkt dat de bedragen van € 78.000,- en € 122.000,- aan [naam gedaagde 1] en/of haar zoon zijn overgemaakt. Als dat tweede het geval is, rijst de vraag hoe de stelling aan de kant van [naam 1] dat sprake is van geldleningen te rijmen valt met opmerking die [naam 1] kennelijk zelf tijdens de bijeenkomst van 20 mei 2019 gemaakt heeft dat hij tot eind 2019 [naam gedaagde 1]
“wil helpen met de persoonlijke toelage van € 2.500,- per maand om in je levensonderhoud te voorzien”.Op dat punt wordt van de kant van [naam 1] verwacht dat opheldering wordt verschaft.
uiterlijk twee weken vóór de zittingin het bezit te zijn van de rechtbank en de wederpartij.
binnen een week na ontvangst van dit vonnisschriftelijk aan de rechtbank mede te delen, onder gelijktijdige toezending van een afschrift daarvan aan de gemachtigde van de wederpartij. Bij dat bericht dient, voor zover mogelijk, ook direct opgaaf te worden gedaan van de verhinderdata van
beidepartijen voor de dan komende drie maanden.
6..De rechtbank,
dinsdag 27 oktober 2020 om 14.00 uurteneinde een schikking te beproeven en tot het geven van inlichtingen;
sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam- en aan de wederpartij zullen toezenden;
16 sepember 2020.
1404