ECLI:NL:RBROT:2020:8238

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
21 september 2020
Zaaknummer
8531927 CV EXPL 20-2230
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake betalingsverplichting en bekendheid met vonnis

In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 17 september 2020 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerder verstekvonnis. De oorspronkelijke eiser, Intrum Nederland B.V., had [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 648,84, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, wegens wanbetaling van een overeenkomst met Vodafone Libertel B.V. De gedaagde heeft in verzet aangevoerd dat hij nooit een overeenkomst met Vodafone heeft gesloten en dat de vordering is verjaard. Hij betwist ook de ontvangen facturen en de verschuldigde rente en kosten. De kantonrechter heeft beoordeeld of de gedaagde tijdig in verzet is gekomen. Volgens artikel 143 lid 2 Rv moet de veroordeelde zelf een daad van bekendheid met het vonnis hebben gepleegd. De rechter oordeelt dat de gedaagde, door een betalingsregeling te verzoeken, impliciet heeft erkend bekend te zijn met de inhoud van het vonnis. Hierdoor is het verzet niet tijdig ingediend. De kantonrechter heeft het verstekvonnis bekrachtigd en de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8531927 CV EXPL 20-2230
uitspraak: 17 september 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak in oppositie van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Intrum Nederland B.V.,
rechtsopvolgster van Intrum Justitia Nederland B.V. en Vodafone Libertel B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
oorspronkelijk eiseres,
gedaagde in verzet,
gemachtigde: mr. P.J.L.M. Guinée,
tegen
[gedaagde/eiser in verzet],
wonende te [woonplaats] ,
oorspronkelijk gedaagde,
eiser in verzet,
gemachtigde: SJD-Legal.
Partijen worden hierna aangeduid als Intrum en [gedaagde/eiser in verzet] .

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen:
  • de inleidende dagvaarding van 8 mei 2012, met producties;
  • het tussen partijen onder zaaknummer 300757 CV EXPL 12-4184 gewezen verstekvonnis van 7 juni 2012 (hierna: het verstekvonnis);
  • de verzetdagvaarding van 20 mei 2020;
  • de conclusie van antwoord in oppositie, met producties;
  • de conclusie van repliek in oppositie.

2..De vordering en de standpunten van partijen

2.1
Bij de inleidende dagvaarding heeft Intrum gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 651,79, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 498,84 vanaf 6 april 2012, een en ander een bedrag van € 25.000,- niet te boven gaand en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
Aan deze vordering heeft Intrum het volgende ten grondslag gelegd. Vodafone Libertel B.V. (hierna: Libertel) en [gedaagde] hebben op 6 juli 2011 een overeenkomst voor telefoondiensten gesloten voor de duur van 24 maanden. De overeenkomst is wegens wanbetaling voortijdig beëindigd op 29 januari 2012. [gedaagde] is op grond van de algemene voorwaarden de resterende termijnen verschuldigd. Vodafone heeft haar vordering gecedeerd aan Intrum.
2.2
Bij het verstekvonnis is [gedaagde] veroordeeld om aan Intrum te betalen een bedrag van
€ 648,84, vermeerderd met de wettelijke rente over € 498,84 vanaf 8 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, een en ander een bedrag van € 25.000,- niet te boven gaande, alsmede een bedrag van € 620,17 aan proceskosten.
2.3
[eiser] heeft bij de verzetdagvaarding gevorderd het verstekvonnis te vernietigen en hem tot goed opposant te verklaren, met veroordeling van Intrum in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
Hieraan heeft [eiser] het volgende ten grondslag gelegd. De vordering is verjaard. [eiser] heeft nooit een overeenkomst gesloten met Vodafone. Mocht er toch sprake zijn van een overeenkomst dan heeft hij deze door middel van opzegging tijdig beëindigd. De algemene voorwaarden zijn niet van toepassing en voor zover ze dat wel zijn, zijn ze vernietigbaar. Verder heeft [eiser] nooit facturen of een ingebrekestelling van Vodafone of Intrum ontvangen zodat hij niet in verzuim verkeert en hij niet in rechte betrokken had mogen worden. Ten slotte heeft [eiser] nooit enige dienst ontvangen van Vodafone zodat er geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. Mocht [eiser] toch iets verschuldigd zijn aan Vodafone, dan heeft hij dit al voldaan. Daarnaast betwist [eiser] de gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd te zijn.
2.4
Intrum heeft in verzet primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] in zijn vordering omdat hij niet tijdig in verzet is gekomen. Na betekening van het verstekvonnis is in juli 2012 een betalingsregeling met de moeder van [eiser] overeengekomen waarop één termijn is voldaan. Op 24 oktober 2012 is derdenbeslag gelegd op de bankrekening van [eiser] . In december 2012 is opnieuw een betalingsregeling getroffen met een vertegenwoordiger van [eiser] . Deze regeling is maandelijks nagekomen tot en met augustus 2014. In maart 2015 heeft [eiser] verzocht om een betalingsregeling, hij heeft de eerste termijn voldaan. In december 2017 is er namens [eiser] voor de vierde maal om een betalingsregeling verzocht.

3..De beoordeling

3.1
Allereerst dient beoordeeld te worden of [eiser] binnen de door de wet gestelde termijn in verzet is gegaan van het verstekvonnis nu [eiser] betwist een daad van bekendheid te hebben gepleegd en het derdenbeslag niet in een uitkering van enig bedrag heeft geresulteerd.
3.2
Artikel 143 lid 2 Rv bepaalt (voor zover nu relevant) dat het verzet moet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken nadat de veroordeelde enige daad pleegt waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. De Hoge Raad heeft de maatstaf van artikel 143 lid 2 Rv aldus ingevuld dat de veroordeelde zélf een handeling moet hebben verricht waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat hij bekend is met de hoofdinhoud van het vonnis om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten. Een daad van een vertegenwoordiger van de veroordeelde buiten rechte waaruit volgt dat de vertegenwoordiger bekend is met de veroordeling bij verstek kan op zichzelf niet als daad van bekendheid van de veroordeelde zelf gelden, ook niet als de vertegenwoordiger daarbij namens de veroordeelde is opgetreden. De getroffen betalingsregelingen met de moeder van [eiser] of een vertegenwoordiger kunnen op zichzelf dan ook niet als daad van bekendheid in de zin van artikel 143 lid 2 Rv worden opgevat.
3.3
Het is onder omstandigheden wel mogelijk dat op grond van een daad van een vertegenwoordiger het vermoeden gerechtvaardigd is dat daaraan een voorafgaande daad van bekendheid van de veroordeelde zelf ten grondslag ligt, behoudens door de veroordeelde aan te voeren bijzondere omstandigheden. Namens [eiser] is in december 2012 een verzoek om een betalingsregeling gedaan. Dit verzoek is voorzien van het dossiernummer van de gemachtigde van Vodafone, is onderdeel van een regeling aan alle schuldeisers van [eiser] en heeft als bijlage een recente salarisspecificatie van [eiser] . Gelet op dit alles is het gerechtvaardigd aan te nemen dat [eiser] voorafgaand aan dit verzoek kennis heeft genomen van de hoofdinhoud van het vonnis en op grond daarvan besloten heeft een betalingsregeling te (laten) verzoeken. Door [eiser] is, buiten een blote ontkenning, niets gesteld op grond waarvan geconcludeerd zou moeten worden dat dit vermoeden niet gerechtvaardigd zou zijn. Er wordt dan ook van uitgegaan dat [eiser] in december 2012 een daad van bekendheid heeft gepleegd. Nu de verzetdagvaarding op 20 mei 2020 is betekend aan Intrum, is dit niet tijdig gebeurd. [eiser] zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzet.
3.4
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten in de verzetprocedure, zijnde een bedrag van € 120,- aan salaris van de gemachtigde van Intrum.

4..Beslissing

De kantonrechter:
in oppositie
bekrachtigt het op 7 juni 2012 onder zaak nummer 300757 CV EXPL 12-4184 tussen partijen gewezen verstekvonnis (inclusief de daarin opgenomen proceskostenveroordeling);
veroordeelt [eiser] daarnaast in de kosten van de verzetprocedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Intrum vastgesteld op € 120,- aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
745