2.3De in 2.1 en 2.2 genoemde onderzoeksbevindingen waren voor verweerder reden voor het nemen van de in bezwaar gehandhaafde besluiten.
3. Eiseres betoogt in beroep - kort weergegeven - dat haar ontwerpen met berekeningen van de informatieve boodschap en de gecombineerde gezondheidswaarschuwing aan de normen van de Richtlijn voldoen en dat de Richtlijn niet verplicht tot toetsing van de verpakking; in EU-landen als Spanje en Cyprus is toetsing van alleen de ‘measure sheets’ aanvaard. Voorts betoogt eiseres dat de Richtlijn en de Nederlandse wettelijke regelingen geen meetvoorschriften bevatten, terwijl het RIVM de verpakkingen heeft gemeten met inachtneming van het interne werkvoorschrift GZB-757, waarvoor geen wettelijke basis bestaat. Met dit werkvoorschrift handelt verweerder in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, aldus eiseres, en de daarin vermelde tolerantiemarge van 1,5% is in de praktijk onuitvoerbaar. Eiseres meent dat de meetresultaten van het RIVM onjuist en onbetrouwbaar zijn. Volgens eiseres kunnen de normen in de artikelen 9 en 10 van de Richtlijn niet beschouwd worden als minimumvoorschriften, zodat zij niet kan ‘uitwijken’ naar een grotere maatvoering van de waarschuwing.
Ten slotte betoogt eiseres subsidiair dat de boetes onevenredig zijn, omdat het om marginale afwijkingen gaat, de zichtbaarheid van de gezondheidswaarschuwingen en de doelstelling van de Tabaks- en rookwarenwet niet in gevaar zijn geweest, terwijl het onredelijk is dat voor meer significante afwijkingen dezelfde boetebedragen gelden.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4. Het wettelijk kader, voor zover van belang, is vermeld in de bijlage die bij deze uitspraak hoort.
[naam merk 1] , [naam merk 2] , [naam merk 3] en [naam merk 4]
5. Door eiseres is gesteld dat de cilindrische verpakking en de grootte van het deksel ervan van deze vier soorten shagtabak hetzelfde zijn. Door verweerder is dat niet bestreden. Eiseres heeft de diameter van het cilinderdeksel berekend op 95,2 mm; in haar berekening voldoet de omvang van de informatieve boodschap aan de norm van de Richtlijn.
Bij ieder van de vier deskundigenverklaringen is een bijlage gevoegd met de meetresultaten. Daarin is bij de eerste drie soorten onder meer vermeld dat de cilinder een diameter heeft van 94,6 millimeter (mm) en dat de totale cilinderoppervlakte 8.235 mm bedraagt. Mede op basis daarvan is berekend dat de informatieve boodschap slechts 42,5% van het oppervlak beslaat. Bij de vierde soort ( [naam merk 4] ) is echter vermeld dat de diameter van de cilinder 102,4 mm bedraagt, terwijl de totale cilinderoppervlakte eveneens 8.235 mm bedraagt en de omvang van de informatieve boodschap eveneens 42,5% van het oppervlak beslaat. Bij een verschillende diameter mag verwacht worden dat de berekening van de oppervlakte tot verschillende resultaten leidt. In de berekeningen namens verweerder is dat echter niet het geval. Dit leidt ertoe dat de berekening van verweerder niet goed navolgbaar is, zodat de voorbereiding van het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig moet worden geacht. Eiseres heeft ter zitting onweersproken gesteld, hetgeen ook wel uit de stukken kan worden afgeleid, dat zij verweerder hier in bezwaar op heeft gewezen. Ook in beroep is dat gedaan. Niettemin heeft verweerder in het bestreden besluit noch in beroep een duidelijke verklaring gegeven. Nu verweerder eerder gelegenheid heeft gehad de berekening op te helderen, is er geen reden gezien het onderzoek ter zitting te schorsen teneinde verweerder daartoe alsnog in de gelegenheid te stellen. Dit brengt mee dat het bestreden besluit ten aanzien van de boetes voor deze vier soorten shagtabak niet in stand kan blijven. Het beroep is dan ook gegrond. Gelet op artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht zullen de vier primaire besluiten ten aanzien van deze vier soorten shagtabak moeten worden herroepen. Overige gronden die eiseres ter zake van deze soorten tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd behoeven geen bespreking meer.
[naam merk 5] en [naam merk 6]
6. Voor zover eiseres betoogt dat haar ontwerpen aan de Richtlijn voldoen en dat daarmee kan worden volstaan, slaagt dit niet. Zoals de meervoudige kamer van deze rechtbank heeft overwogen in de uitspraken van 13 februari 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:895 en ECLI:NL:RBROT:2020:896) kan verweerder zich bij het nalevingstoezicht of wordt voldaan aan de eis om op tabaksverpakkingen waarschuwingen te plaatsen die tenminste 50% of voor gecombineerde gezondheidswaarschuwingen 65% van het oppervlak beslaan niet beperken tot het opvragen en bestuderen van de ontwerpen. Er is geen reden om in dit geval tot een ander oordeel te komen. Verweerder stelt terecht dat aan de oppervlaktenormen moet worden voldaan bij een gesloten verpakking (artikel 8, vijfde lid, van de Richtlijn en artikel 3.2, tweede lid, van de Regeling). Ook hieruit volgt dat per geval de verpakking moet voldoen aan de genoemde percentages. Dit betekent dat ook het nalevingstoezicht hierop moet worden toegespitst. Of in andere EU-lidstaten met ontwerpen wordt gewerkt is niet bepalend voor de vraag op welke wijze de NVWA toezicht dient te houden. 7. De betogen van eiseres over de meetvoorschriften kunnen evenmin slagen. Hoewel de Richtlijn noch de Nederlandse wettelijke regelingen meetvoorschriften bevat, moet worden vastgesteld dat artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Richtlijn voldoende duidelijk bepaald aan welke norm moet worden voldaan, namelijk dat de gecombineerde gezondheidswaarschuwingen 65% van de buitenvoorkant en -achterkant van de verpakkingseenheid en de buitenverpakkingen beslaan. Het stond verweerder en het RIVM vrij om ten behoeve van een zorgvuldige en eenduidige wijze van meten in het werkvoorschrift uitvoeringsvoorschriften neer te leggen, die onder meer voorzien in het gebruik van een gekalibreerde schuifmaat. Dit is niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, nu het werkvoorschrift geen andere normering bevat dan volgt uit de Richtlijn. De in het werkvoorschrift opgenomen tolerantiemarge betreft louter een voorziening in verband met mogelijke meetafwijkingen en strekt niet ten nadele van eiseres, nu de Richtlijn in het geheel geen tolerantiemarge kent. Voor zover eiseres nog aanvoert dat
de tolerantiemarge in de praktijk onuitvoerbaar is, onder meer omdat geen rekening wordt gehouden met de flexibiliteit van het verpakkingsmateriaal, kan dat niet tot een ander oordeel leiden, nu verweerder niet bevoegd is om aan de normen die uit de Richtlijn volgen in de praktijk een andere inhoud te geven.
De vraag of de normen in de artikelen 9 en 10 van de Richtlijn als minimumnormen moeten worden opgevat, kan worden daargelaten, nu ter beantwoording de vraag voorligt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat de gezondheidswaarschuwingen op de twee buidels shagtabak onder de 65%-norm blijven.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en nu eiseres geen contra-expertise heeft laten verrichten, is er geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de meetresultaten van het RIVM ten aanzien van de soorten [naam merk 5] en [naam merk 6] . De conclusie moet zijn dat verweerder terecht heeft beslist dat eiseres artikel 3, eerste lid van de Wet, gelezen in samenhang met artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet, artikel 3.2, derde lid, van het Besluit, artikel 3.4, derde lid, van de Regeling en artikel 10, eerste lid, onder c, van de Richtlijn, heeft overtreden.
Evenredigheid van de boete
8. Het betoog dat de hoogte van de boetes onevenredig is, slaagt niet. De boetes zijn vastgesteld in de bijlage bij de Wet. De omstandigheden die eiseres aanvoert vormen geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. die zouden moeten leiden tot matiging van de boetes.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1). De kosten van bezwaar komen op grond van artikel 8:75, eerste lid, in samenhang met artikel 7:15, derde lid (eerste zin), van de Algemene wet bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking.