In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 september 2020 een beschikking gegeven betreffende het ouderlijk gezag over een minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S. van Buuren, heeft verzocht om beëindiging van het gezamenlijk gezag met de man, die niet op de zitting verscheen. De vrouw stelde dat de man sinds februari 2018 geen contact meer heeft gehad met de minderjarige en dat belangrijke beslissingen over de minderjarige niet genomen kunnen worden zonder zijn medewerking. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet heeft gereageerd op verzoeken om contact en dat dit een onaanvaardbaar risico voor de minderjarige met zich meebrengt. De raad voor de kinderbescherming heeft het verzoek van de vrouw ondersteund, waarbij werd aangegeven dat de man geen blijk van betrokkenheid bij de minderjarige vertoont. De rechtbank heeft geoordeeld dat wijziging van het gezag in het belang van de minderjarige noodzakelijk is en heeft het verzoek van de vrouw toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.