ECLI:NL:RBROT:2020:8293

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
C/10/599009 / FA RK 20-4575
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van gezamenlijk gezag over minderjarige in het kader van ouderschap en psychologische hulpverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 september 2020 een beschikking gegeven betreffende het ouderlijk gezag over een minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S. van Buuren, heeft verzocht om beëindiging van het gezamenlijk gezag met de man, die niet op de zitting verscheen. De vrouw stelde dat de man sinds februari 2018 geen contact meer heeft gehad met de minderjarige en dat belangrijke beslissingen over de minderjarige niet genomen kunnen worden zonder zijn medewerking. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet heeft gereageerd op verzoeken om contact en dat dit een onaanvaardbaar risico voor de minderjarige met zich meebrengt. De raad voor de kinderbescherming heeft het verzoek van de vrouw ondersteund, waarbij werd aangegeven dat de man geen blijk van betrokkenheid bij de minderjarige vertoont. De rechtbank heeft geoordeeld dat wijziging van het gezag in het belang van de minderjarige noodzakelijk is en heeft het verzoek van de vrouw toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/599009 / FA RK 20-4575
Beschikking van 3 september 2020 betreffende het ouderlijk gezag
in de zaak van:
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw] ,
advocaat mr. S. van Buuren te Rotterdam,
tegen
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats man] .

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, gedateerd 23 juni 2020, ingekomen op 17 juli 2020;
  • de brief van de zijde van de vrouw, met bijlage, gedateerd 6 juli 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2020. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. W.H.J.W. de Brouwer, namens van haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de vrouw overgelegd het vonnis in kort geding van deze rechtbank van 3 juli 2020 .
1.4.
De minderjarige is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft hier gebruik van gemaakt en met de kinderrechter gesproken.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Het huwelijk van partijen is op 27 januari 2017 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 6 juni 2017 van de rechtbank Overijssel in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2005 te [geboorteplaats minderjarige] .
2.3.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.

3..De beoordeling

3.1.
De vrouw verzoekt primair het gezamenlijk gezag te beëindigen en te bepalen dat het gezag over de minderjarige alleen aan haar toekomt.
Subsidiair verzoekt de vrouw vervangende toestemming te verlenen om alleen alle gezagsbeslissingen te nemen over de minderjarige die noodzakelijk zijn voor het in gang zetten van trajecten van psychologische hulp en het door de minderjarige te doorlopen transitietraject vanwege genderdysforie.
3.1.1.
De man verweert zich niet tegen dit verzoek.
3.1.2.
Op grond van artikel 1:251a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter na echtscheiding bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
3.1.3.
De vrouw stelt in haar verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling dat de minderjarige en de man voor het laatst in februari 2018 elkaar hebben ontmoet. De vrouw heeft in de afgelopen jaren via diverse communicatiemiddelen geprobeerd in contact te komen met de man, maar dit is tevergeefs gebleken. Ook op een sms-bericht de dag voor de mondelinge behandeling met het verzoek om te verschijnen tijdens de mondelinge behandeling, heeft de man niet gereageerd. De man weigert met de vrouw te communiceren.
Hierdoor kunnen belangrijke beslissingen over de minderjarige niet genomen worden. In genoemd kort geding is de vrouw reeds vervangende toestemming verleend, zodat de minderjarige - kort gezegd - onderzocht en behandeld kan worden bij het Radboud Umc Expertisecentrum voor Geslacht en Gender. Ook in het verleden is de vrouw ertegen aan gelopen dat de man niet of pas in een heel laat stadium toestemming verleende voor psychische hulp voor de minderjarige. Daarbij reageert de man niet als gevraagd wordt om toestemming voor uitstapjes met school. De onzekerheid die het met zich brengt, trekt een zware wissel op het gezin van de vrouw en haar kinderen.
3.1.4.
Om de benodigde hulpverlening voor de minderjarige te faciliteren en te voorkomen dat de vrouw steeds de gang naar de rechtbank moet maken, dient het verzoek in het belang van de minderjarige te worden toegewezen, aldus de raad. Ter toelichting op zijn advies vermeldt de raad dat ook vanuit school wordt aangegeven dat er geen contact met de man gelegd kan worden. De vrouw heeft inmiddels eerder een procedure moeten voeren voor het verkrijgen van vervangende toestemming, waarbij de man niet is verschenen en ook bij deze mondelinge behandeling is de man niet verschenen en heeft hij geen verweer gevoerd. De man geeft geen blijk van betrokkenheid bij de minderjarige.
3.1.5.
Omdat de man de stellingen van de vrouw onweersproken heeft gelaten, komen de daaraan ten grondslag gelegde feiten vast te staan. Op grond daarvan en met inachtneming van het advies van de raad, is wijziging van het gezag in het belang van de minderjarige noodzakelijk. Het primaire verzoek van de vrouw zal worden toegewezen.
3.2.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.
3.3.
Ten overvloede vermeldt de rechtbank dat de vrouw de mondelinge behandeling is geëindigd met de verklaring waarmee zij de mondelinge behandeling is begonnen. Veel liever dan de situatie waarin zij zich genoodzaakt voelt eenhoofdig gezag te vragen, zou de vrouw voor een goede ontwikkeling van de kinderen willen dat de man en de vrouw samen ouder zijn van hun kinderen. Desgevraagd verklaart de vrouw dat zij zich kan voorstellen dat de man boos is op de vrouw en teleurgesteld in de keuze die zij heeft gemaakt ten nadele van de man, en dat zij hierover graag zou praten met de man.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het gezamenlijk gezag en bepaalt dat het gezag over de minderjarige voortaan aan de vrouw toekomt;
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.P.L. van Overveld op 3 september 2020.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.